Woensdag in de 13e week na Pinksteren

APOSTEL

II Kor 9 : 12-10:7

Lezing uit de tweede brief van Paulus aan de Corinthiërs,

Broeders, het betonen van deze liefde-dienst vult niet alleen de tekorten van de heiligen aan, maar leidt ook tot vele dankzeggingen aan God, want door dit bewijs van dienstbetoon verheerlijken zij God vanwege de gehoorzaamheid in het belijden van het Evangelie van Christus en vanwege de gulle handreiking waarmee gij met hen en alle anderen wilt delen. En in hun gebed voor u verlangen zij naar u vanwege de overvloedige genade van God voor u. Ja, God zij dank voor Zijn onbeschrijfelijk geschenk! Ik nu, Paulus zelf, roep u op door de zachtmoedigheid en welwillendheid van Christus – ik, die volgens sommigen in uw tegenwoordigheid wel bedeesd ben, maar in mijn afwezigheid flink tegen u doe – ja, ik smeek u dat ik, wanneer ik aanwezig ben, niet streng hoef op te treden tegen sommigen die van mening zijn dat wij naar het vlees wandelen. Want al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen strijd naar het vlees. De wapens waarmee wij ten strijde trekken, zijn immers niet vleselijk, maar krachtig door God, om bolwerken te slechten, spitsvondigheden af te breken en iedere verschansing die wordt opgetrokken tegen de kennis van God, we maken iedere gedachte krijgsgevangene om haar aan Christus te onderwerpen, en wij staan gereed om elke ongehoorzaamheid te bestraffen, zodra uw gehoorzaamheid volkomen zal zijn. Zie nu eens de feiten onder ogen! Als iemand er van overtuigd is dat hij van Christus is, laat hij dan ook dit bedenken: dat zoals hij zelf van Christus is, zo ook wij van Christus zijn.

EVANGELIE

Mk 3 : 20-27

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Markus,

In die tijd ging Jezus naar huis. En er kwam zo’n menigte bijeen, dat zij zelfs geen brood konden eten. En toen Zijn verwanten dit hoorden, gingen zij op weg om Hem tegen te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zichzelf. En de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en: door de aanvoerder van de demonen werpt Hij de demonen uit. En Hij riep hen bij Zich en zei tegen hen in gelijkenissen: ‘Hoe kan satan de satan uitdrijven? En wanneer een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan dat koninkrijk geen stand houden. En wanneer een huis innerlijk verdeeld is, kan dat huis geen stand houden. En wanneer satan tegen zichzelf opstaat en verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar dat is zijn einde. Niemand kan het huis van een sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst de sterke vastgebonden heeft. Dan pas kan hij zijn huis leegroven.’