Lezingen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Lezingen van de dag
2 maart, 2021
Dinsdag in de week van de laatste vleesspijzen
APOSTEL
Pericoop 72 (I Joh 3 : 9-22a)
Lezing uit de eerste algemene brief van Johannes,
Broeders, ieder die uit God geboren is, doet geen zonde, want Gods zaad is blijvend in hem; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is. Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de duivel te herkennen. Ieder die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft. Want dit is de boodschap die gij vanaf het begin gehoord hebt, dat wij elkaar moeten liefhebben; niet zoals Kaïn: hij was uit de boze en sloeg zijn broer dood. En waarom sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken slecht waren en die van zijn broer rechtvaardig. Verwonder u niet, mijn broeders, als de wereld u haat. Wij weten dat wij zijn overgegaan uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben; wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in de dood. Ieder die zijn broeder haat, is een moordenaar; en gij weet dat een moordenaar het eeuwige leven niet blijvend in zich heeft. Hieraan leerden wij de liefde kennen, dat Hij voor ons Zijn leven heeft gegeven. Ook wij moeten voor onze broeders het leven geven. Wie dan aardse goederen heeft, en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn hart voor hem toesluit, hoe kan de liefde van God in hem blijven? Mijn kinderen, laten wij niet liefhebben met het woord of met de tong, maar metterdaad en waarachtig. En hieraan weten wij dat wij uit de waarheid zijn, en kunnen we met een gerust hart voor God staan. Want als ons hart ons veroordeelt, God is meer dan ons hart, en Hij weet alle dingen. Geliefden! Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid om tot God te gaan; en wat wij ook bidden, ontvangen wij van Hem.
EVANGELIE
Mc – pericoop 64 (Mc 14 : 10-42)
Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Marcus,
In die tijd ging Judas de Iskarioter, één van de twaalf, naar de hogepriesters om Jezus aan hen uit te leveren. Toen zij dit hoorden, waren ze daarmee ingenomen en beloofden hem geld te geven. En hij zocht naar goede gelegenheid om Hem uit te leveren. En op de eerste dag van het feest van het ongedesemd brood, waarop men het paaslam slachtte, zeiden Zijn leerlingen tegen Hem: ‘Waar wilt U, dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat U het Paasmaal kunt eten? Hij stuurde twee van Zijn leerlingen eropuit en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad en daar zal een man jullie tegemoet komen die een kruik water draagt; volg hem. En waar hij naar binnen gaat, zeg daar tegen de heer des huizes: “De Meester vraagt: Waar is het vertrek voor Mij, waar Ik met Mijn leerlingen het Paasmaal kan eten?” En hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al is ingericht en waar alles gereed staat; maak het daar voor ons klaar.’ Zijn leerlingen vertrokken, kwamen in de stad en vonden het zoals Hij het hun gezegd had, en zij maakten het Paasmaal klaar. Toen het nu avond geworden was, kwam Hij met de twaalf. En terwijl zij aan tafel aanlagen en aten, zei Jezus: ‘Amen, Ik verzeker jullie: Eén van jullie zal Mij uitleveren, één die met Mij eet.’ En zij begonnen bedroefd te worden en Hem één voor één te vragen: ‘Ik ben het toch niet?’ en een ander: ‘ik ben het toch niet?’ Maar Hij antwoordde hun: ‘Het is één van jullie twaalf, één die met Mij in dezelfde schotel indoopt. De Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou voor die mens beter zijn als hij nooit geboren was.’ En terwijl zij aten, nam Jezus brood, sprak de zegenbede uit, brak het en gaf het hun, zeggend: ‘Neem, eet, dit is Mijn lichaam.’ En Hij nam de beker, dankte en gaf hun die en zij dronken allen daaruit. En Hij zei tegen hen: ‘Dit is Mijn bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt. Amen, Ik verzeker jullie dat Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok zal drinken, tot op de dag dat Ik die nieuw zal drinken in het Koninkrijk van God.’ En nadat zij de lofzang hadden gezongen, vertrokken zij naar de Olijfberg. En Jezus zei tegen hen: ‘Jullie zullen allemaal aanstoot aan Mij nemen in deze nacht, want er staat geschreven: “Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.” Maar nadat Ik verrezen ben, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ Maar Petrus zei tegen Hem: ‘Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik zeker niet!’ En Jezus zei tegen hem: ‘Amen, Ik verzeker je: Vannacht, nog voordat de haan tweemaal gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ Maar hij zei met nog meer nadruk: ‘Al zou ik ook met U moeten sterven, ik zal U zeker niet verloochenen.’ Alle anderen zeiden hetzelfde. Toen kwamen zij op een stuk land dat Gethsemane heette, en Hij zei tegen Zijn leerlingen: ‘Blijf hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’ En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met Zich mee en begon ontdaan en angstig te worden. En Hij zei tegen hen: ‘Mijn ziel is dodelijk bedroefd; blijf hier en waak. En toen Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich ter aarde neer en Hij bad dat dit uur zo mogelijk aan Hem voorbij mocht gaan. En Hij zei: ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk; neem deze beker van Mij weg, maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’ Toen Hij terugkwam, vond Hij hen in slaap. En Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? Waak en bid, opdat je niet in beproeving komt; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ Opnieuw ging Hij weg en bad met dezelfde woorden. En toen Hij terugkwam, vond Hij hen opnieuw in slaap, want ze konden hun ogen niet openhouden en zij wisten niet wat zij Hem moesten antwoorden. En Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: ‘Liggen jullie daar weer te slapen en te rusten? Het is genoeg! Het uur is gekomen, zie, de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van zondaars. Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is vlakbij.’