Dinsdag in de 23e week na Pinksteren

APOSTEL

I Thess 1 : 6-10

Lezing uit de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen,

Broeders, gij zijt navolgers geworden van ons en van de Heer, toen gij het Woord aannam te midden van veel verdrukking, met vreugde van de Heilige Geest, zodat gij een voorbeeld zijt geworden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje. Want van u uit heeft het Woord van de Heer weerklonken; niet alleen in Macedonië en Achaje, maar in iedere plaats heeft uw geloof in God zich verspreid, zodat het niet nodig is dat wij iets daarvan zeggen. Want zelf vermelden zij over ons hoezeer wij ingang bij u gekregen hebben en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen Zijn Zoon te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn.

EVANGELIE

Lk 14 : 25-35

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Lukas,

In die tijd trokken veel scharen met Jezus mee, en Hij keerde Zich om en zei tegen hen: ‘Als iemand naar Mij toe komt maar zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja, zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij Mijn leerling niet zijn. Wie zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan Mijn leerling niet zijn. Want wie van u die een toren wil bouwen, gaat niet eerst er voor zitten om de kosten te berekenen, om te zien of hij het werk af kan maken? Anders zouden misschien, als hij wel het fundament gelegd heeft en het werk niet ten einde kan brengen, allen die het zien, hem bespotten en zeggen: ‘Die man begon te bouwen, maar hij heeft het niet af kunnen maken.’ Of welke koning, die eropuit trekt om met een andere koning oorlog te voeren, gaat niet eerst er voor zitten om te beraadslagen of hij wel met tienduizend man tegen een tegenstander kan optrekken, die met twintigduizend man tegen hem oprukt? En zo niet, dan zendt hij een gezantschap terwijl de ander nog ver weg is, en vraagt naar de vredesvoorwaarden. Zo ook kan niemand van u, die geen afstand doet van al zijn bezit, Mijn leerling zijn. Het zout is goed, maar als ook het zout zijn smaak verliest, waarmee zal men het weer smakelijk maken? Het is niet geschikt voor het land, noch voor de mesthoop: men gooit het weg. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen!’