Maandag in de 13e week na Pinksteren

APOSTEL

II Kor 8 : 7-15

Lezing uit de tweede brief van Paulus aan de Korinthiërs,

Broeders, zoals gij in alles overvloedig zijt, in geloof, en in woord, en in kennis, en met alle toewijding, en in uw liefde tot ons, wees zo ook in deze genade overvloedig. Ik zeg dit niet als bevel, maar om door de toewijding van anderen ook de oprechtheid van uw liefde te toetsen. Want gij kent de genade van onze Heer Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm geworden is, terwijl Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden. Ik geef hierin dan ook mijn mening, want dat is nuttig voor u, die niet alleen met het doen, maar ook met het willen reeds een jaar geleden begonnen bent. Voltooi echter nu ook het doen, opdat, zoals de bereidwilligheid er was, zo ook de voltooiing er zal zijn, overeenkomstig wat gij hebt. Want als de bereidwilligheid aanwezig is, dan is iemand welgevallig overeenkomstig wat hij heeft, niet overeenkomstig wat hij niet heeft. Het is namelijk niet de bedoeling dat anderen verlichting hebben, en gij verdrukking; maar uit het oogpunt van gelijkheid is er op dit moment uw overvloed om wat hun ontbreekt aan te vullen, opdat ook hun overvloed er is om wat u ontbreekt aan te vullen, opdat er gelijkheid zal zijn, zoals geschreven staat:
‘Wie veel had verzameld, had niet over; en wie weinig had verzameld, had niet te weinig.’

EVANGELIE

Mk 3 : 6-12

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Markus,

In die tijd beraadslaagden de Farizeeën met de Herodianen over Jezus, hoe zij Hem om het leven zouden brengen. En Jezus trok zich met Zijn leerlingen terug naar het meer, en een grote menigte uit Galilea volgde Hem; ook uit Judea, Jeruzalem, Idumea en het Overjordaanse. En uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwam een grote menigte naar Hem toe, omdat zij hoorden wat voor grote dingen Hij deed. En Hij zei tegen Zijn leerlingen een bootje voor Hem gereed te houden met het oog op de menigte, om te voorkomen dat Hij in verdrukking zou komen. Want Hij genas velen, zodat allen die kwalen hadden tegen Hem aandrongen om Hem te kunnen aanraken. En wanneer de onreine geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem neer en riepen: ‘Gij zijt de Zoon van God.’ En Hij gebood hun streng dat zij Hem niet bekend mochten maken.