Zaterdag in de 3e week na Pinksteren

APOSTEL

Rom 3: 28 – 4: 3

Lezing uit de brief van Paulus aan de Romeinen,

Broeders, wij zijn ervan overtuigd dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen. Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof. Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, wij bevestigen de wet. Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, wat het vlees betreft gevonden heeft? Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God. Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.

EVANGELIE

Mt 7: 24 – 8: 4

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

De Heer zei: ‘Ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, die zal Ik vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op de rots gebouwd heeft; en de regen viel, de waterstromen kwamen, en de winden waaiden en wierpen zich op dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gegrondvest. En ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, die zal met een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op zand gebouwd heeft; de regen viel, de waterstromen kwamen, en de winden waaiden en beukten tegen het huis, en het stortte in en zijn val was groot.’ En het gebeurde, toen Jezus deze woorden had geëindigd, dat de menigte versteld stond over Zijn onderricht; want Hij onderwees hen als gezaghebbend, en niet zoals de schriftgeleerden. Toen Hij van de berg afgedaald was, volgde een grote menigte Hem. En zie, er kwam een melaatse, die voor Hem neerviel en zei: ‘Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.’ En Jezus strekte Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ En meteen werd hij gereinigd van zijn melaatsheid. En Jezus zei tegen hem: ‘Zie toe, dat gij het tegen niemand zegt; maar ga heen, laat u aan de priester zien, en offer de gave die Mozes voorgeschreven heeft, als een getuigenis voor hen.’

Heilige Joan Maximovitch van San Francisco

1 Kor 4 : 9 – 16

Lezing uit de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs,

Broeders, God heeft ons, apostelen, de laatste plaats aangewezen als mensen die ter dood veroordeeld zijn. Wij zijn immers een schouwspel geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen. Wij zijn dwaas om Christus’ wil, maar gij zijt wijs in Christus, wij zwak, maar gij sterk, gij geëerd, maar wij veracht. Tot op dit moment lijden wij én honger én dorst, én zijn wij
naakt, én worden wij met vuisten geslagen, én hebben wij geen vaste woonplaats, én spannen wij ons in door met onze eigen handen te werken. Worden wij uitgescholden, dan zegenen wij. Worden wij vervolgd, dan verdragen wij. Worden wij belasterd, dan vertroosten wij. Tot op dit ogenblik zijn wij uitschot van de wereld en het uitvaagsel van allen. Ik schrijf dit niet om u te beschamen, maar als mijn geliefde kinderen wijs ik u terecht. Want al had gij duizenden leermeesters in Christus, daarmee hebt gij nog niet veel vaders: immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt. Ik roep u dus op: word mijn navolgers.

EVANGELIE

Jh 10 : 9-16

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Johannes

Heer zei: Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden zijn; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen om te stelen en te slachten en te verderven. Ik ben gekomen, opdat zij leven en overvloed hebben. Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf komen, laat de schapen in de steek en vlucht weg en de wolf rooft en verstrooit ze, want hij is een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder en Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, gelijk de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. En Ik geef mijn leven voor mijn schapen. Ik heb ook nog andere schapen, die van deze schaapsstal niet zijn; ook die moet Ik leiden, en zij zullen naar mijn stem horen en het zal één kudde en één herder worden.