Maandag in de 3e week na Pinksteren

APOSTEL

Rom 7 : 1-13

Lezing uit de brief van Paulus aan de Romeinen,

Broeders, – ik spreek tot mensen die de wet kennen – weet gij niet dat de wet over de mens heerst zolang hij leeft? Een getrouwde vrouw is door de wet gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar als de man gestorven is, is zij ontslagen van de wet die haar aan de man bond. Als zij zich met een andere man inlaat zolang haar man in leven is, noemt men haar overspelig. Als haar man echter gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspelige is wanneer zij de vrouw van een andere man wordt. Zo, mijn broeders, zijt ook gij door het lichaam van Christus dood met betrekking tot de wet, opdat gij aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God. Want toen wij in het vlees waren, waren de zondige hartstochten, door toedoen van de wet, in onze leden werkzaam om vrucht te dragen voor de dood. Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter. Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet hetzelfde als de zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen tenzij door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: Gij zult niet begeren. Maar de zonde heeft door het gebod een aanleiding gevonden en in mij allerlei begeerte teweeggebracht, want zonder de wet is de zonde dood. Ik nu leefde voorheen zonder wet, maar toen het gebod kwam, is de zonde levend geworden en ben ik gestorven. En het gebod, dat tot leven had moeten leiden, bleek voor mij de dood te betekenen. Want de zonde heeft door het gebod een aanleiding gevonden en mij misleid en daardoor gedood. Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed. Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! De zonde heeft – opdat zij als zonde zichtbaar zou worden – door het goede voor mij de dood teweeggebracht, opdat door het gebod de zonde uitermate zondig zou blijken te zijn.

EVANGELIE

Mt 9 : 36-10:8

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

In die tijd toen Jezus de grote menigte zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, omdat zij uitgeput waren en aan hun lot overgelaten, als schapen zonder herder. Toen zei Hij tegen Zijn leerlingen: ‘De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. Bid daarom tot de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzendt naar Zijn oogst.’ En Hij riep Zijn twaalf leerlingen bij Zich en gaf hun macht over de onreine geesten om die uit te drijven, en om iedere ziekte en elke kwaal te genezen. De namen van de twaalf apostelen zijn de volgende: als eerste, Simon die Petrus genoemd werd, en zijn broer Andreas; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes; Filippus en Bartholomeüs; Thomas en Mattheüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs, die ook Thaddeüs genoemd werd; Simon de Kananiet en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft. Deze twaalf zond Jezus uit en Hij gebood hun, zeggend: ‘Begeef u niet op de weg naar de heidenen en ga geen stad binnen van de Samaritanen, maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël. En als gij op weg gaat, predik dan en zeg: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Genees zieken, reinig melaatsen, wek doden op, drijf demonen uit. Om niet hebt gij ontvangen, geef dan ook om niet.’