Vrijdag in de 1e week na Pinksteren

APOSTEL

Rom 2:14-28

Lezing uit de brief van Paulus aan de Romeinen,

Broeders, wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature de wet naleven, dan zijn zij zichzelf tot wet, ook al hebben zij de wet niet. Zij tonen in hun daden dat wat de wet eist, geschreven is in hun hart. Daar getuigt ook hun geweten van, en hun gedachten die elkaar onderling aanklagen of vrijpleiten. Zo zal het gaan op de dag wanneer God het verborgene van de mensen zal oordelen door Jezus Christus, overeenkomstig mijn Evangelie. Zie, gij wordt Jood genoemd. Gij steunt op de wet en roemt in God, en kent Zijn wil en onderscheidt wat wezenlijk is, omdat gij door de wet wordt onderwezen. En gij zijt van uzelf overtuigd dat gij een gids voor de blinden bent, een licht voor hen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen, een leraar van onwetenden, omdat gij in de wet de belichaming van de kennis en van de waarheid hebt. – Gij dan die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt dat men niet stelen mag, steelt gij niet zelf? Gij die zegt dat men geen overspel mag plegen, pleegt gij zelf geen overspel? Gij die de afgoden verafschuwt, pleegt gijzelf geen heiligschennis? Gij die in de wet roemt, onteert gij God niet door de overtreding van de wet? Zoals geschreven staat: door uw toedoen wordt de Naam van God gelasterd onder de heidenen. Want de besnijdenis heeft wel nut als gij de wet houdt, maar als gij een overtreder van de wet zijt, is uw besneden zijn tot onbesneden zijn geworden. Als dan een onbesnedene de verordeningen van de wet in acht neemt, zal zijn onbesneden zijn dan niet tot besnijdenis gerekend worden? En zal hij die overeenkomstig de natuur onbesneden is, maar die de wet volbrengt, u dan niet oordelen, die mét de letter van de wet en de besnijdenis een overtreder van de wet zijt? Want niet híj is Jood die het uiterlijk is, en niet dát is besnijdenis dat uiterlijk in het vlees plaatsvindt.

EVANGELIE

Mt 5:33-41

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

De Heer zei: ‘Gij hebt gehoord, dat tot de ouden is gezegd : Gij zult uw eed niet breken, maar gij zult uw voor de Heer gedane eden houden. Maar Ik zeg u: Zweer in het geheel niet; niet bij de hemel, want dat is de troon van God; niet bij de aarde, want dat is de voetbank van Zijn voeten; niet bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning. Ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, want gij kunt niet één haar wit of zwart maken. Maar laat uw ja, ja zijn, en uw nee, nee; wat daaraan toegevoegd wordt, is uit den boze. Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u: verzet u niet tegen het kwaad, maar als iemand u op uw rechterwang slaat, keer hem ook uw andere toe. En als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed wil nemen, geef hem dan ook uw bovenkleed. En als iemand u dwingt één mijl mee te gaan, ga er dan twee met hem mee.’