Lezingen van de dag

Laden Evenementen

« Alle Evenementen

  • Dit evenement is voorbij.

Lezingen van de dag

22 april, 2022

Vrijdag in de Grote en Goede week – Goede Vrijdag

LEZINGEN DE KONINKLIJKE UREN

In het eerste uur:

PROFETIE

Zacharia 11:10-13

Lezing uit de profetie van Zacharia,

Zo spreekt de Heer: Ik zal Mijn schone staf nemen, en die wegwerpen, om Mijn verbond te verbreken dat Ik met alle volken gesloten heb. En het zal op die dag verbroken worden; en zo zullen de Kanaänieten, de schapen, die door Mij gehoed worden, bemerken, dat dit een woord des Heren was. En Ik zal tegen hen zeggen: Als het goed is in uw ogen, geef Mij Mijn loon, maar indien niet, laat het. Toen wogen zij Mijn loon af: dertig zilverstukken. En de Heer zei tegen mij: Werp ze in de smeltoven; en keur of het goed is, zoals Ik door hen gekeurd ben. En ik nam de dertig zilverstukken en heb die in de oven geworpen in het huis des Heren, zoals de Heer mij opgedragen had.

APOSTEL

Gal 6:14-18

Lezing uit de brief van Paulus aan de Galaten,

Broeders, ik zal mij volstrekt op niets anders beroemen dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus, door Wie de wereld voor mij gekruisigd is, en ik voor de wereld. Want in Christus Jezus heeft niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar dat we een nieuwe schepping zijn. En allen die overeenkomstig deze regel wandelen: vrede en barmhartigheid zij over hen en over het Israël van God. Verder, laat niemand het mij lastig maken, want ik draag de littekens van de Heer Jezus in mijn lichaam. De genade van onze Heer Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen.

EVANGELIE

Mt 27:1-56

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

In die tijd, toen het ochtend geworden was, namen alle overpriesters en de ouderlingen van het volk het besluit over Jezus om Hem ter dood te brengen. En zij leidden Hem geboeid weg en leverden Hem over aan Pilatus de landvoogd. Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij wroeging en bracht de dertig zilverlingen bij de overpriesters en ouderlingen terug en zeide: Ik heb gezondigd; ik heb onschuldig bloed verraden. Maar zij antwoordden: Wat gaat ons dat aan? Dat moet gij zelf weten. En hij wierp de zilverlingen neer in de tempel en ging heen en verhing zich. Maar de overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Het is niet geoorloofd dit in de offerkist te storten, want het is bloedgeld. En na gehouden overleg kochten zij er de akker van de pottenbakker voor tot een begraafplaats voor de vreemdelingen. Daarom draagt die akker de naam van Bloedakker tot op de huidige dag toe. Toen werd vervuld, hetgeen door de profeet Jeremia aldus voorzegd is: En zij namen de dertig zilverlingen, de prijs, waarop zij hem, die zij van de kinderen Israëls wilden kopen, geschat hadden; en zij gaven die voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heer mij bevolen heeft.
Jezus stond dan voor de landvoogd. En de landvoogd ondervroeg Hem en zeide: Zij Gij de koning der Joden? Jezus zeide: Gij zegt het. En op de beschuldigingen van de overpriesters en de ouderlingen antwoordde Hij niets. Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoeveel beschuldigingen zij tegen U inbrengen? Maar Hij antwoordde hem op geen enkel woord, zodat de landvoogd zich ten hoogste verwonderde. Nu was de landvoogd gewoon op het feest een gevangene vrij te laten naar de keuze van het volk. Hij had toen juist een beruchte gevangene, genaamd Barab­bas. Daar zij dan nu bijeenwaren, vroeg Pilatus hun: Wie wilt gij dat ik u zal vrijlaten? Barabbas, of Jezus, Die Christus genoemd wordt? Want hij wist wel, dat zij Hem uit afgunst overgeleverd hadden. Terwijl hij nu op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem boodschappen: Bemoei u toch met deze rechtvaardige niet, want ik heb heden in de droom veel om Hem geleden. Maar de overpriesters en de ouderlingen wisten de scharen te overreden, dat zij Barabbas zouden eisen en Jezus ter dood laten brengen. Toen vroeg de landvoogd hun wederom: Wie van de twee wilt gij, dat ik u zal vrijlaten? Zij zeiden: Barabbas. Pilatus zeide hun: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Aan het kruis met Hem! Hij zeide tot hen: Wat voor kwaad heeft Hij dan toch gedaan? Maar zij schreeuwden nog luider: Aan het kruis met Hem! Toen Pilatus dan zag, dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer onrust onder het volk ontstond, nam hij water, wies zich de handen ten aanschouwen van het volk en zeide: Ik ben onschuldig aan zijn bloed. Gij moet het zelf weten. En al het volk riep daarop: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen! Toen liet hij hun Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en gaf Hem daarna over om gekruisigd te worden. Toen namen de krijgsknechten van de landvoogd Jezus mede in het rechthuis en riepen de gehele wacht rondom hem samen. Zij ontkleedden Hem en hingen Hem een rode mantel om. Zij vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstaf in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en bespotten Hem zeggende: Wees gegroet, koning der Joden! En zij bespuwden Hem, namen de rietstaf en sloegen Hem op het hoofd. En nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, deden Hem zijn klederen aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen. En toen zij op weg gingen, vonden zij een man uit Cyrene, Simon genaamd, die zij dwongen zijn kruis te dragen. En toen zij gekomen waren op de plaats, genaamd Golgotha, wat zeggen wil: Schedelplaats, gaven zij Hem wijn te drinken met gal gemengd. Maar toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken. Nadat zij Hem dan gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen. En zij bleven daar zitten om Hem te bewaken. En zij brachten boven zijn hoofd schriftelijk de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is Jezus, de koning der Joden. Toen werden er met Hem twee rovers gekruisigd, een ter rechter- en een ter linkerzijde. En de voorbijgangers beschimpten Hem, zij schudden hun hoofden, en zeiden: Gij Die de tempel Gods afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf, zo Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis. Evenzo bespotten Hem ook de overpriesters met de schriftgeleerden en de ouderlingen en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Hij is koning van Israël; laat Hem dan afkomen van het kruis en wij zullen in Hem geloven. Hij heeft op God vertrouwd; laat Hij Hem nu verlossen, als Hij Hem genegen is; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook de rovers, die met Hem gekruisigd waren. En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land, tot het negende uur toe. En omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem: Eli, Eli, lama sabáchthani! Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten! En toen enigen van de omstanders dit hoorden, zeiden zij: Hij roept Elía. En terstond liep er een van hen toe, nam een spons, drenkte die in zure wijn, stak die op een rietstok en gaf Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: Wacht, laat ons zien, of Elia komt om Hem te verlossen. Jezus nu riep wederom met luider stem en gaf de geest. En zie, het voorhangsel in de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden, de aarde beefde en de steenrotsen scheurden. En de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden ten leven gewekt. En zij gingen uit de graven en kwamen na zijn verrijzenis in de heilige stad en verschenen aan velen. Toen de hoofdman en zij die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en wat daar geschiedde, werden zij zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk, Dit was een Zoon van God. En vele vrouwen, die Jezus uit Galilea gevolgd waren om Hem te dienen, stonden uit de verte toe te zien. Daaronder waren Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedéüs.

In het derde uur:

PROFETIE

Jesaja 50:4-11

Lezing uit de profetie van Jesaja,

De Heer gaf mij een vaardige tong, om te weten hoe ik een woord moet spreken. Hij gaf mij die vroeg in de morgen, en voegde er een oor aan toe om te luisteren. En het onderricht van de Heer God heeft mijn oren geopend, ik ben niet ongehoorzaam, ik spreek niet tegen. Mijn rug heb ik overgegeven aan geselingen, mijn wangen aan kaakslagen, mijn gelaat wendde ik niet af van de smadelijke bespuwingen. En de Heer, de Heer Zelf, is mijn helper geworden, daarom heb ik mij niet afgewend, maar ik maakte mijn gelaat zo hard als steen, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan, want Hij Die mij zal rechtvaardigen is nabij. Wie wil tegen mij een rechtzaak voeren? Laat hem tegen mij opstaan. Wie wil tegen met mij een rechtzaak voeren? Laat hem tot mij naderen. Zie, de Heer, de Heer Zelf, zal mij helpen, wie zal mij kwaad doen? Zie, gij zult allen als een kledingstuk uiteenvallen, als door de mot stukgevreten. Wie van u vreest de Heer? Luister naar de stem van Zijn dienaar. Gij die in duisternis wandelt en geen licht hebt, vertrouw op de Naam des Heren en steun op God. Zie, gij allen die vuur ontsteekt en de vlam aanwakkert: wandel in het licht van uw vuur en in de vlam, die gij hebt aangestoken. Dit alles overkomt u door Mij, in pijn zult gij bezwijken.

APOSTEL

Rom 5:6-1

Lezing uit de brief van Paulus aan de Romeinen,

Broeders, toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozen gestorven. Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven; al zou misschien iemand de moed hebben om te sterven voor een goed mens. God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Des te meer zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem gered worden van de toorn. Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, gered worden door Zijn leven.

EVANGELIE

Mk 15:16-41)

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Markus,

In die tijd leidden de soldaten Jezus weg tot binnen in de hof, dat is het rechtshuis, en riepen de gehele wacht bijeen. En zij deden Hem een purperen kleed aan en zetten Hem een kroon op uit doornen gevlochten. En zij begonnen Hem te begroeten: Wees gegroet, Koning der Joden! En zij sloegen Hem met een rietstok op het hoofd, bespuwden Hem, knielden voor Hem en huldigden Hem. En nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem het purperen kleed uit en deden Hem zijn eigen klederen aan. Daarna leidden zij Hem weg om Hem te kruisigen. En zij dwongen een voorbijganger, een zekere Simon van Cyrene, die van het veld kwam, de vader van Alexander en Rufus, zijn kruis te dragen. En zij leidden Hem naar de plaats Golgotha, hetgeen betekent Schedelplaats. En zij gaven Hem wijn met mirre gemengd, maar Hij nam het niet. En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn klederen door het lot er om te werpen, wat ieder krijgen zou. Nu het was het derde uur, toen zij Hem kruisigden. En het opschrift, dat zijn schuld vermeldde, luidde: De koning der Joden. En met Hem kruisigden zij twee rovers, een aan zijn rechterzijde en een aan zijn linkerzijde. En de voorbijgangers beschimpten Hem, schudden het hoofd, en zeiden: Welaan, Gij, die de tempel Gods afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos uzelf en kom af van het kruis! Op gelijke wijze spotten ook de overpriesters onder elkaar tezamen met de schriftgeleerden en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, zichzelf kan Hij niet verlossen. Laat de Christus, de koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven. En ook zij die met Hem gekruisigd waren, beschimpten Hem. En toen het zesde uur was aangebroken, kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur toe. En ter negender ure riep Jezus met luider stem, zeggende: Eloï, Eloï lama sabáchtani! Dat is, vertaald: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten! En sommigen van de omstanders, die dit hoorden, zeiden: Zie, Hij roept Elía. En er kwam er een toelopen, vulde een spons met zure wijn, stak die op een rietstok en gaf Hem te drinken, zeggende: Wacht, laat ons zien, of Elía komt om Hem er af te nemen. Maar Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest. En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Maar de hoofdman, die daar tegenover Hem stond en zag dat Hij zo de geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze mens was een Zoon van God. Er waren ook vrouwen, die uit de verte toezagen, onder wie Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus de Jongere en Jozef, en Salome, die toen Hij in Galilea was, Hem volgden en dienden, en vele andere vrouwen, die tezamen met Hem opgetrokken waren naar Jeruzalem.

In het zesde uur:

PROFETIE

Jesaja 52:13 – 54:1

Lezing uit de profetie van Jesaja,

Zo spreekt de Heer: zie, Mijn Knecht zal met inzicht handelen, Hij zal verheven worden en verheerlijkt, en zeer hoog opgenomen. Zoals velen zich over U zullen ontzetten – want Uw verschijning zal zozeer door de mensen onteerd zijn en ook Uw aanzien bij de mensen – zó zullen veel heidenvolken zich over U verwonderen en koningen zullen sprakeloos staan. Want zij aan wie niet over Hem verteld is, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen. Heer, wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de machtige arm van de Heer geopenbaard? Wij hebben verkondigd dat Hij als een knecht voor Zijn aangezicht zal zijn, als een wortel in waterloos land. Gestalte of luister had Hij niet, wij zagen dat Hij geen opvallend uiterlijk had, noch schoonheid, maar Zijn gestalte was verachtelijk en Hij werd verworpen door alle mensen. Hij was een Man van smarten, vertrouwd met ziekte, ja, als Iemand, van Wie men het gelaat afwendt. Hij is het Die onze zonden draagt en omwille van ons lijdt. Maar wij beschouwden Hem als een door God geslagene, met leed, wonden en kwelling. Hij is om onze zonden gewond en om onze ongerechtigheden gekweld. Hij werd zwak voor onze vrede. Door Zijn striemen werden wij genezen. Wij dwaalden allen als schapen, ieder mens verdwaalde op zijn eigen weg. Maar de Heer leverde Hem over om onze zonden. En toen Hij mishandeld werd, deed Hij Zijn mond niet open. Als een schaap werd Hij ter slachting geleid en als een lam, stom voor zijn scheerder, zo deed Hij Zijn mond niet open. In Zijn vernedering werd Hem een rechtvaardig oordeel ontzegd. Wie zal Zijn afkomst verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen. Om de overtredingen van Mijn volk is Hij ter dood gebracht. En Ik zal de misdadigers overleveren als vergelding voor Zijn begrafenis, en de rijken voor Zijn dood. Want Hij heeft geen onrecht begaan, en geen bedrog is uit Zijn mond gehoord. De Heer wil Hem reinigen van Zijn wonden. Indien jullie offeren voor de zonden, zal jullie ziel een lang levend nageslacht zien. En de Heer wil de pijn van Zijn ziel wegnemen, Hem het licht tonen, Zijn inzicht vormen. Hij zal de Rechtvaardige, die aan velen goed gedaan heeft, rechtvaardigen, en Hij zal hun zonden dragen. Daarom zal Hij met velen een erfdeel ontvangen, en Hij zal delen in de buit van de machtigen. Want Hij heeft Zijn ziel ter dood overgeleverd, en werd gerekend onder de wettelozen, terwijl Hij de zonden van velen droeg en om hun overtredingen werd uitgeleverd. Verblijd u, onvruchtbare, die niet gebaard hebt; roep en juich, gij die geen weeën hebt gekend, want talrijker zijn de kinderen van de eenzame, dan van haar die de man heeft.

APOSTEL

Hebr 2:11-18

Lezing uit de brief van Paulus aan de Hebreeën,

Broeders, Hij Die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één. Daarom schaamt Hij Zich er niet voor hen broeders te noemen, als Hij zegt: Ik zal Uw Naam aan Mijn broeders verkondigen;
te midden van de bijeenkomst zal Ik U lofzingen. En verder: Ik zal op Hem vertrouwen. En vervolgens: Zie, Ik en de kinderen die God Mij gegeven heeft.
Omdat nu die kinderen van vlees en bloed zijn, heeft Hij eveneens daaraan deel genomen om door Zijn dood hem die de macht over de dood had – dat is de duivel – teniet te doen, en allen te verlossen die uit vrees voor de dood gedurende heel hun leven aan slavernij onderworpen waren. Want werkelijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham aan. Daarom moest Hij in alles aan Zijn broeders gelijk worden, opdat Hij in Zijn dienst aan God een barmhartige en trouwe Hogepriester zou zijn, om de zonden van het volk te verzoenen. Omdat Hij Zelf beproevingen heeft ondergaan, kan Hij allen die beproefd worden, te hulp komen.

EVANGELIE

Lk 23:32-49

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Lukas,

In die tijd werden er nog twee anderen, twee misdadigers, weggeleid om met Jezus ter dood te worden gebracht. En toen zij gekomen waren aan de plaats, die Schedel genoemd wordt, kruisigden zij Hem daar en ook de moordenaars, een ter rechterzijde, een ter linkerzijde. En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En zij deelden zijn klederen door het lot te werpen. En het volk stond er bij en zag toe; en de oversten hoonden Hem en zeiden: Anderen heeft Hij verlost; laat Hij nu zichzelf verlossen, zo Hij de Christus Gods is, de uitverkorene. Ook de soldaten traden nader en bespotten Hem, zij reikten hem zure wijn toe en zeiden: Indien Gij de koning de Joden zijt, verlos dan Uzelf. Er was ook een opschrift boven Hem aangebracht: Dit is de koning der Joden. En een van de misdadigers, die gehangen waren, lasterde Hem: Zijt Gij niet de Christus? Verlos dan Uzelf en ons. Maar de ander antwoordde en berispte hem zeggende: Vreest zelfs gij God niet, terwijl gij hetzelfde vonnis ondergaat? En wij naar recht, want wij ontvangen vergelding voor hetgeen wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets kwaads gedaan. En hij zeide: Jezus, gedenk mij, wanneer Gij in uw koninkrijk komt. En Hij zeide tot hem: Amen, Ik verzeker u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Nu was het reeds ongeveer het zesde uur; er er kwam duisternis over het gehele land tot het negende uur toe. Want de zon werd verduisterd en het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor. En Jezus riep met luider stem: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. En met deze woorden gaf Hij de geest. Toen de hoofdman zag wat er geschiedde, verheerlijkte hij God zeggende: Waarlijk, deze mens was rechtvaardig. En de gehele volksmenigte, die voor dit schouwspel was samengestroomd en zag wat er geschied was, sloeg zich op de borst en ging heen. En al zijn bekenden stonden van verre, ook vrouwen, die Hem gevolgd waren van Galilea, en zagen dit.

In het negende uur:

PROFETIE

Jeremia 11:18-23; 12:1-5; 9-11; 14-15

Lezing uit de profetie van Jeremia,

Heer, laat mij het weten, zodat ik het zal weten. Toen begreep ik hun plannen. Maar ik, die als een onschuldig lam ter slachting werd geleid, wist het niet. Tegen mij smeedden zij een slecht plan, zeggend: ‘Kom, laten we hout stoppen in zijn brood, laten we hem verdelgen uit het land der levenden en zijn naam zal niet langer worden herinnerd.’ Heer, Die rechtvaardig oordeelt, die hart en nieren doorgrondt, laat mij Uw wraak tegen hen zien, want aan U heb ik mijn rechtszaak bekend gemaakt. De mannen van Anathoth, die mij naar het leven staan, zeggen: ‘Profeteer niet in de Naam des Heren, anders zult gij sterven door onze hand’, over hen zegt de Heer het volgende: ‘Zie, Ik ga hen bezoeken, hun jongemannen zullen sterven door het zwaard, hun zonen en hun dochters zullen omkomen van de honger, niemand van hen zal overblijven. Ik zal rampen brengen over de bewoners van Anathoth, in het jaar dat Ik hen bezoek.’ Gij zijt rechtvaardig Heer, en ik zal mijn zaak voor U bepleiten. Toch wil ik met U over Uw oordelen spreken: Waarom verloopt de weg van goddelozen zo voorspoedig? Waarom leven zij, die trouweloos handelen, zo onbezorgd? Gij hebt hen geplant en zij schoten wortel, zij baarden kinderen en brachten vrucht voort. Gij zijt dichtbij hun mond, maar ver weg van hun hart. En Gij, Heer, Gij kent mij. Gij doorgrondt mij en hebt de gezindheid beproefd van mijn hart jegens U. Drijf hen samen als schapen ter slachting. Zonder ze af op de dag van hun slachting. Hoe lang nog zal de aarde treuren, zal het gewas van de velden verdorren door het kwaad van wie haar bewonen? Vee en vogels zijn omgekomen, omdat zij zeiden: ‘God zal onze wegen niet zien. Uw voeten rennen, en zij worden al moe?’ Verzamel alle dieren van het veld, laat hen komen om te eten. Vele herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn erfdeel lieten zij verkommeren, mijn geliefd erfdeel hebben zij veranderd in een ontoegankelijke woestenij, het is geheel en al verloren gegaan. Want zo spreekt de Heer over alle slechte buren, die aan mijn erfdeel komen dat ik aan Mijn volk Israël had nagelaten: ‘Zie, Ik ga hen wegrukken uit hun land, en Ik zal Juda uit hun midden wegwerpen. En nadat ik hen heb weggerukt, zal Ik Mij weer tot hen keren en Mij over hen ontfermen, en Ik zal hen terugbrengen ieder naar zijn eigen erfdeel, ieder naar zijn eigen land.’

APOSTEL

Hebr 10:19-31

Lezing uit de brief van Paulus aan de Hebreeën,

Broeders, omdat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God, laten wij tot Hem naderen met een oprecht hart, in volle zekerheid van het geloof, met een hart gereinigd van een slecht geweten. Laten wij nadat wij ons lichaam gewassen hebben met rein water, de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Laten wij onze bijeenkomst niet verzuimen, zoals het bij sommigen de gewoonte is, maar elkaar aansporen, en dat des te meer als gij de dag ziet naderen. Want als wij willens en wetens zondigen, nadat wij de kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar staat er een verschrikkelijk oordeel te wachten en verzengend vuur, dat de tegenstanders zal verslinden. Als iemand de wet van Mozes tenietgedaan heeft, moet hij sterven zonder barmhartigheid, op het woord van twee of drie getuigen. Hoeveel zwaarder straf, denkt gij, dat hij zal verdienen die de Zoon van God met voeten getreden heeft en het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht heeft en de Geest van de genade gesmaad heeft? Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft:
Mij komt het toe te straffen, Ik zal het vergelden, zegt de Heer. En verder: De Heer zal Zijn volk oordelen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.

EVANGELIE

(n.b. volgens de oude Griekse en Slavische traditie Jh 18:28-19:37)
volgens huidig Grieks gebruik een kortere versie, die hier is opgenomen:
Jh 19:23-37

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Johannes,

In die tijd, toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere krijgsknecht een deel, en ook het onderkleed. Dit onderkleed was zonder naad, van bovenaf aan één stuk geweven. Zij zeiden dan tot elkaar: Laten wij dit niet scheuren, maar er om loten, voor wie het zijn zal. Zo zou het Schriftwoord vervuld worden, dat zegt:
Zij hebben Mijn klederen onder elkaar verdeeld en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen.
En zo deden dan de krijgsknechten. En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder, en de zuster van zijn moeder, Maria, de vrouw van Kleopas, en Maria Magdalena. Toen Jezus dan zijn moeder zag en naast haar de leerling, die Hij liefhad, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon! Daarna zeide Hij tot de leerling: Zie, uw moeder! En van dat uur af heeft de leerling haar bij zich opgenomen. Daarna zeide Jezus, – daar Hij wist, dat nu alles volbracht was – opdat het Schriftwoord zou vervuld worden: Ik heb dorst. Er stond daar een kruik vol zure wijn; zij staken dan een spons, die met wijn gedrenkt was, op een hysopstok en brachten die aan zijn mond. Toen Jezus nu de wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest. Daar het nu de dag der voorbereiding was en de lichamen op de sabbat niet aan het kruis mochten blijven – want deze sabbat was een hoge dag – verzochten de Joden van Pilatus, dat hun benen gebroken en zij afgenomen mochten worden. De krijgsknechten kwamen dan en braken de benen van de eerste, als ook van de andere, die met Hem gekruisigd waren. Maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen, dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet. Maar een van de krijgsknechten doorstak zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. En die het gezien heeft, heeft er van getuigd en zijn getuigenis is waarachtig en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, opdat gij het ook geloven zult. Want dit is geschied, opdat het Schriftwoord zou vervuld worden: Geen been van hem zal verbrijzeld worden. En wederom zegt een ander Schriftwoord: Zij zullen Hem aanschouwen, Die zij doorstoken hebben.

LEZINGEN IN DE VESPERS

Wet

Exodus 33:11-23

Lezing uit Exodus,

De Heer sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend; en daarna keerde hij terug naar de legerplaats. Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jonge man, week niet uit de tent. Toen zei Mozes tegen de Heer: Zie, Gij zegt tegen mij: ‘laat dit volk optrekken’, maar Gij hebt mij niet doen weten, wie Gij met mij zult zenden, terwijl Gij toch gezegd hebt: ‘Ik ken u beter dan alle anderen en ook hebt gij genade gevonden in Mijn ogen.’ Nu dan, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, maak dan Uzelf aan mij bekend, opdat ik U ken, zodat ik genade mag vinden in Uw ogen, en mag weten dat deze grote natie Uw volk is. Toen zei Hij: ‘Ik zal Zelf voor u uitgaan en u verkwikken.’ En hij zei tegen Hem: Indien Gij Zelf niet meegaat, laat mij dan van hier niet optrekken. Waaraan zal men anders werkelijk weten, dat ik genade bij U gevonden heb, ik en Uw volk, dan wanneer Gij met ons meegaat? En ik zal beroemd worden, ik en Uw volk, boven alle volkeren die op aarde zijn. En de Heer zei tegen Mozes: ‘Ook deze zaak, waarover gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij genade in Mijn ogen gevonden hebt en Ik u beter ken dan alle anderen.’ En Mozes zei: Laat mij toch Uw heerlijkheid zien. En Hij zei: ‘Ik zal in Mijn luister voor u langs gaan en Ik zal Mijn Naam – de Heer is tegenover u – voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm.’ En Hij zei: ‘Gij zult Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mijn aangezicht zien en in leven blijven.’ De Heer zei: ‘Zie, bij Mij is een plaats, waar gij op de rots kunt staan; wanneer Mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte plaatsen en u met Mijn hand bedekken, totdat Ik voorbijgegaan ben. Dan zal Ik Mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar gij zult Mijn aangezicht niet zien.’

Geschriften

Job 42:12-17

Lezing uit Job,

De Heer zegende het verdere leven van Job meer dan het vroegere; hij verkreeg veertienduizend stuks kleinvee en zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg zeven zonen en drie dochters; en hij noemde de eerste Imera (dat is Dageraad), de tweede Kassia (dat is Kaneel-bloesem) en de derde Amalthias-Keras (dat is Hoorn-van-overvloed). In het hele land vond men geen vrouwen zo schoon als de dochters van Job, en hun vader gaf hun een erfdeel onder haar broeders. Na zijn tegenslag leefde Job nog honderdzeventig jaar; al zijn levensjaren waren tweehonderdveertig. En Job zag zijn zonen en de zonen van zijn zonen tot in het vierde geslacht. En Job stierf oud en zijn levensdagen waren vervuld. En er is geschreven dat hij zal opstaan, met degenen die de Heer zal opwekken. Over hem is verteld in het Syrische boek dat hij leefde in het land Ausitis, bij de grens van Idumea en Arabië. Eerst had hij de naam Jobab; toen hij een Arabische vrouw genomen had, verwekte hij een zoon, wiens naam was Enon. En zijn eigen vader was Zare, een zoon uit de zonen van Esau, en zijn moeder Bosorrha, zodat hij de vijfde van Abraham was.

Profetie

Jesaja 52:13-54:1

Lezing uit de profetie van Jesaja,

Zo spreekt de Heer: zie, Mijn Knecht zal met inzicht handelen, Hij zal verheven worden en verheerlijkt, en zeer hoog opgenomen. Zoals velen zich over U zullen ontzetten – want Uw verschijning zal zozeer door de mensen onteerd zijn en ook Uw aanzien bij de mensen – zo zullen veel heidenvolken zich over U verwonderen en koningen zullen sprakeloos staan. Want zij aan wie niet over Hem verteld is, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen. Heer, wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de machtige arm van de Heer geopenbaard? Wij hebben verkondigd dat Hij als een knecht voor Zijn aangezicht zal zijn, als een wortel in waterloos land. Gestalte of luister had Hij niet, wij zagen dat Hij geen opvallend uiterlijk had, noch schoonheid, maar Zijn gestalte was verachtelijk en Hij werd verworpen door alle mensen. Hij was een Man van smarten, vertrouwd met ziekte, ja, als Iemand, van Wie men het gelaat afwendt. Hij is het Die onze zonden draagt en omwille van ons lijdt. Maar wij beschouwden Hem als een door God geslagene, met leed, wonden en kwelling. Hij is om onze zonden gewond en om onze ongerechtigheden gekweld. Hij werd zwak voor onze vrede. Door Zijn striemen werden wij genezen. Wij dwaalden allen als schapen, ieder mens verdwaalde op zijn eigen weg. Maar de Heer leverde Hem over om onze zonden. En toen Hij mishandeld werd, deed Zijn mond niet open. Als een schaap werd Hij ter slachting geleid en als een lam, stom voor zijn scheerder, zo deed Hij Zijn mond niet open. In Zijn vernedering werd Hem een rechtvaardig oordeel ontzegd. Wie zal Zijn afkomst verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen. Om de overtredingen van Mijn volk is Hij ter dood gebracht. En Ik zal de misdadigers overleveren als vergelding voor Zijn begrafenis, en de rijken voor Zijn dood. Want Hij heeft geen onrecht begaan, en geen bedrog is uit Zijn mond gehoord. De Heer wil Hem reinigen van Zijn wonden. Indien gij offert voor uw zonden, zal uw ziel een lang levend nageslacht zien. En de Heer wil de pijn van zijn ziel wegnemen, hem het licht tonen, zijn inzicht vormen. Hij zal de rechtvaardige, die aan velen goed gedaan heeft, rechtvaardigen, en Hij zal hun zonden dragen. Daarom zal Hij met velen een erfdeel ontvangen, en Hij zal delen in de buit van de machtigen. Want Hij heeft Zijn ziel ter dood overgeleverd, en werd gerekend onder de wettelozen, terwijl Hij de zonden van velen droeg en om hun overtredingen werd uitgeleverd. Verblijd u, onvruchtbare, die niet gebaard hebt; roep en juich, gij die geen weeën hebt gekend, want talrijker zijn de kinderen van de eenzame, dan van haar die de man heeft.

Apostel

I Kor 1:18-2:2

Lezing uit de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs,

Broeders, het woord van het kruis is wel dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor ons die behouden worden, is het een kracht van God. Want er staat geschreven: Ik zal de wijsheid van de wijzen verloren doen gaan en het verstand van de verstandigen zal Ik tenietdoen. Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze wereld? Heeft God niet de wijsheid van deze wereld dwaas gemaakt? Want omdat, in de wijsheid van God, de wereld door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God behaagd door de dwaasheid van de prediking hen te redden die geloven. Immers, de Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid; wij echter prediken Christus, de Gekruisigde, voor de Joden een aanstoot en voor de Grieken een dwaasheid. Maar voor hen die geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, prediken wij Christus, Gods kracht en Gods wijsheid. Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. Let maar op uw roeping, broeders: er zijn onder u niet veel wijzen naar het vlees, niet veel machtigen, niet veel aanzienlijken. Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen. En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen, opdat geen vlees zou roemen tegenover God. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die voor ons geworden is: wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing, opdat het zal zijn zoals geschreven staat:
Wie roemt, laat hij roemen in de Heer.
En ik, broeders, toen ik bij u kwam, ben niet gekomen om u met voortreffelijkheid van woorden of van wijsheid het getuigenis van God te verkondigen, want ik had besloten onder u niets anders te weten dan: Jezus Christus, en Deze gekruisigd.

Evangelie bij kruisafname

 (Compositie: Mt 27:1-38; Lk 23:39-43; Mt 27:39-54; Jh 19:31-37; Mt 27 : 55-61)

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

In die tijd namen alle overpriesters en de ouderlingen van het volk het besluit over Jezus om Hem ter dood te brengen. En zij leidden Hem geboeid weg en leverden Hem over aan Pilatus de landvoogd. Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij wroeging en bracht de dertig zilverlingen bij de overpriesters en ouderlingen terug en zeide: Ik heb gezondigd; ik heb onschuldig bloed verraden. Maar zij antwoordden: Wat gaat ons dat aan? Dat moet gij zelf weten. En hij wierp de zilverlingen neer in de tempel en ging heen en verhing zich. Maar de overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Het is niet geoorloofd dit in de offerkist te storten, want het is bloedgeld. En na gehouden overleg kochten zij er de akker van de pottenbakker voor tot een begraafplaats voor de vreemdelingen. Daarom draagt die akker de naam van Bloedakker tot op de huidige dag toe. Toen werd vervuld, hetgeen door de profeet Jeremia aldus voorzegd is: En zij namen de dertig zilverlingen, de prijs, waarop zij hem, die zij van de kinderen Israëls wilden kopen, geschat hadden; en zij gaven die voor de akker van de pottenbakker,
zoals de Heer mij bevolen heeft.
Jezus stond dan voor de landvoogd. En de landvoogd ondervroeg Hem en zeide: Zij Gij de koning der Joden? Jezus zeide: Gij zegt het. En op de beschuldigingen van de overpriesters en de ouderlingen antwoordde Hij niets. Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoeveel beschuldigingen zij tegen U inbrengen? Maar Hij antwoordde hem op geen enkel woord, zodat de landvoogd zich ten hoogste verwonderde. Nu was de landvoogd gewoon op het feest een gevangene vrij te laten naar de keuze van het volk. Hij had toen juist een beruchte gevangene, genaamd Barabbas. Daar zij dan nu bijeenwaren, vroeg Pilatus hun: Wie wilt gij dat ik u zal vrijlaten? Barabbas, of Jezus, Die Christus genoemd wordt? Want hij wist wel, dat zij Hem uit afgunst overgeleverd hadden. Terwijl hij nu op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem boodschappen: Bemoei u toch met deze rechtvaardige niet, want ik heb heden in de droom veel om Hem geleden. Maar de overpriesters en de ouderlingen wisten de scharen te overreden, dat zij Barabbas zouden eisen en Jezus ter dood laten brengen. Toen vroeg de landvoogd hun wederom: Wie van de twee wilt gij, dat ik u zal vrijlaten? Zij zeiden: Barabbas. Pilatus zeide hun: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Aan het kruis met Hem! Hij zeide tot hen: Wat voor kwaad heeft Hij dan toch gedaan? Maar zij schreeuwden nog luider: Aan het kruis met Hem! Toen Pilatus dan zag, dat hij niets bereikte, maar dat er veeleer onrust onder het volk ontstond, nam hij water, wies zich de handen ten aanschouwen van het volk en zeide: Ik ben onschuldig aan zijn bloed. Gij moet het zelf weten. En al het volk riep daarop: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen! Toen liet hij hun Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en gaf Hem daarna over om gekruisigd te worden. Toen namen de krijgsknechten van de landvoogd Jezus mede in het rechthuis en riepen de gehele wacht rondom hem samen. Zij ontkleedden Hem en hingen Hem een rode mantel om. Zij vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstaf in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en bespotten Hem zeggende: Wees gegroet, koning der Joden! En zij bespuwden Hem, namen de rietstaf en sloegen Hem op het hoofd. En nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, deden Hem zijn klederen aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen. En toen zij op weg gingen, vonden zij een man uit Cyrene, Simon genaamd, die zij dwongen zijn kruis te dragen. En toen zij gekomen waren op de plaats, genaamd Golgotha, wat zeggen wil: Schedelplaats, gaven zij Hem wijn te drinken met gal gemengd. Maar toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken. Nadat zij Hem dan gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen. En zij bleven daar zitten om Hem te bewaken. En zij brachten boven zijn hoofd schriftelijk de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is Jezus, de koning der Joden. Toen werden er met Hem twee rovers gekruisigd, een ter rechter- en een ter linkerzijde.

En een van de misdadigers, die gehangen waren, lasterde Hem: Zijt Gij niet de Christus? Verlos dan Uzelf en ons. Maar de ander antwoordde en berispte hem zeggende: Vreest zelfs gij God niet, terwijl gij hetzelfde vonnis ondergaat? En wij naar recht, want wij ontvangen vergelding voor hetgeen wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets kwaads gedaan. En hij zeide: Jezus, gedenk mij, wanneer Gij in uw koninkrijk komt. En Hij zeide tot hem: Amen, Ik zeg u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

En de voorbijgangers beschimpten Hem, zij schudden hun hoofden, en zeiden: Gij Die de tempel Gods afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf, zo Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis. Evenzo bespotten Hem ook de overpriesters met de schriftgeleerden en de ouderlingen en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Hij is koning van Israël; laat Hem dan afkomen van het kruis en wij zullen in Hem geloven. Hij heeft op God vertrouwd; laat Hij Hem nu verlossen, als Hij hem genegen is; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook de rovers, die met Hem gekruisigd waren. En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land, tot het negende uur toe. En omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem: Eli, Eli, lama sabáchthani! Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten! En toen enigen van de omstanders dit hoorden, zeiden zij: Hij roept Elía. En terstond liep er een van hen toe, nam een spons, drenkte die in zure wijn, stak die op een rietstok en gaf Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: Wacht, laat ons zien, of Elia komt om Hem te verlossen. Jezus nu riep wederom met luider stem en gaf de geest. En zie, het voorhangsel in de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden, de aarde beefde en de steenrotsen scheurden. En de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden ten leven gewekt. En zij gingen uit de graven en kwamen na zijn verrijzenis in de heilige stad en verschenen aan velen. Toen de hoofdman en zij die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en wat daar geschiedde, werden zij zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk, Dit was een Zoon van God.

Daar het nu de dag der voorbereiding was en de lichamen op de sabbat niet aan het kruis mochten blijven – want deze sabbat was een hoge dag – verzochten de Joden van Pilatus, dat hun benen gebroken en zij afgenomen mochten worden. De krijgsknechten kwamen dan en braken de benen van de eerste, als ook van de andere, die met Hem gekruisigd waren. Maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen, dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet. Maar een van de krijgsknechten doorstak zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. En die het gezien heeft, heeft er van getuigd en zijn getuigenis is waarachtig en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, opdat gij het ook geloven zult. Want dit is geschied, opdat het Schriftwoord zou vervuld worden:
Geen been van hem zal verbrijzeld worden. En wederom zegt een ander Schriftwoord: Zij zullen zien naar hem, die zij doorstoken hebben. En vele vrouwen, die Jezus uit Galilea gevolgd waren om Hem te dienen, stonden uit de verte toe te zien. Daaronder waren Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder der zonen van Zebedéüs. Toen het nu avond geworden was, kwam een rijk man uit Arimathéa, met name Jozef, die zelf ook een leerling van Jezus geworden was. Deze ging naar Pilatus en verzocht om het lichaam van Jezus. Toen gaf Pilatus bevel het hem te geven. En Jozef nam het lichaam, wikkelde het in rein linnen en legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in een rots had laten uithouwen. En nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gewenteld had, ging hij heen. En Maria Magdalena en de andere Maria zaten daar tegenover het graf.

Aan het einde van de metten (meestal gevierd op vrijdagavond) – PROFETIE –

Ezechiël 37:1-14

Lezing uit de profetie van Ezechiël ,

De hand des Heren kwam op mij en voerde mij naar buiten in de geest des Heren, en Hij zette mij in het midden van een veld, en dat was vol beenderen van mensen. En Hij leidde mij er rondom omheen, en zie, er waren er zeer veel op het veld verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zei tot mij: mensenzoon, zullen deze beenderen herleven? En ik zei: Heer, Heer, Gij weet het. En Hij zei tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot hen: Dorre beenderen, hoort het woord des Heren! Dit zegt de Heer tot deze beenderen: Zie, Ik breng de geest des levens in u, en Ik zal u spieren geven en Ik zal vlees over u doen komen en u overtrekken met een huid en Ik zal u Mijn geest geven en gij zult leven, en gij zult weten dat Ik de Heer ben.
En ik profeteerde, zoals de Heer mij bevolen had. En er ontstond een gedruis, toen ik profeteerde. En zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen, elk tot zijn gewricht. En ik zag, en zie, spieren en vlees groeiden erop, en er kwam een huid overheen; maar er was geen geest in hen.
En Hij zei tot mij: Profeteer tot de geest, mensenzoon, profeteer, en zeg tot de geest: Dit zegt de Heer Heer: Kom van de vier windstreken, en blaas in deze doden, dan zullen ze leven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen, en zij leefden, en zij gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger.
En de Heer Heer sprak tot mij, zeggend: Mensenzoon, deze beenderen zijn het gehele huis van Israël. Zie, zij zeggen: verdord zijn onze beenderen, vergaan is onze hoop, het is met ons gedaan. Profeteer daarom en zeg tot hen: Dit zegt de Heer Heer: Zie, Ik open uw graven, en Ik zal u uit uw graven doen opkomen, en Ik zal u binnenleiden in het land Israël; en gij zult weten, dat Ik de Heer ben, wanneer Ik uw graven open, en mijn volk uit de graven doe opkomen. En Ik zal mijn Geest in u geven en gij zult leven, en Ik zal u doen wonen in uw land, en gij zult weten dat Ik, de Heer ben, Ik heb gesproken en zal het doen, zegt de Heer Heer.

APOSTEL

I Kor 5:6b-8 en Gal 3:13-14

Lezing uit de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs,

Broeders, een klein beetje zuurdeeg doorzuurt het hele deeg. Verwijder dan het oude zuurdeeg, opdat gij een nieuw deeg zult zijn. Gij zijt immers ongezuurd, omdat ons Paaslam, Christus, voor ons is geslacht. Laten wij dus feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en kwaadaardigheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid. Want Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven:
Vervloekt is ieder die aan het hout hangt; opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.

EVANGELIE

Mt 27:62-66

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

De volgende dag, de dag na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk tot Pilatus, en zeiden: Heer, wij zijn indachtig geworden, dat Die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen. Geef dan bevel, dat men het graf tot de derde dag toe bewake, opdat wellicht zijn leerlingen Hem niet komen stelen en tot het volk zeggen: Hij is van de dood verrezen. En de laatste misleiding zou erger zijn dan de eerste. Pilatus zeide: Gij krijgt een wacht. Gaat heen en verzekert het, zo goed gij kunt. Zij gingen dan heen, verzekerden het graf met de wacht, nadat zij de steen verzegeld hadden.

Gegevens

Datum:
22 april, 2022
Evenement Categorie: