Lezingen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Lezingen van de dag
19 april, 2022
Dinsdag in de Grote en Goede week
LEZING in de METTEN
Mt 22 : 15-23:39
Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,
In die tijd overlegden de Farizeeën met elkaar, hoe zij Jezus in een strikvraag konden vangen. En zij zonden hun leerlingen met de Herodianen naar Hem toe om te zeggen: ‘Meester, wij weten, dat U waarachtig bent en de weg Gods in waarheid leert, en U aan niemand stoort, want U oordeelt mensen niet naar hun uiterlijk. Zeg ons dan, wat denkt U? Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?’ Maar Jezus doorzag hun boze opzet en zei: ‘Waarom stelt u Mij op de proef, u huichelaars? Toon Mij een belastingmunt.’ En zij toonden Hem een denarie. En Hij zei tegen hen: ‘Van wie is deze afbeelding en het opschrift?’ Zij zeiden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is.’ En toen zij dat hoorden, stonden ze verbaasd, lieten Hem met rust en gingen weg.
Op die dag kwamen er Sadduceeën naar Jezus toe, die beweren dat er geen opstanding is, en zij stelden Hem de vraag: ‘Meester, Mozes heeft gezegd: Als er iemand sterft die geen kinderen heeft, dan moet zijn broer de weduwe huwen en voor zijn broer het nageslacht verwekken. Nu kenden wij zeven broers; en de eerste huwde en stierf; en omdat hij geen nageslacht had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broer. Zo ook de tweede en de derde, tot alle zeven toe. Het laatst van allen stierf de vrouw. Maar in de opstanding, van wie van die zeven zal zij dan de vrouw zijn? Allen hebben zij haar immers als vrouw gehad.’ Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: ‘U dwaalt, omdat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God. Want in de opstanding huwen de mensen niet en worden niet uitgehuwelijkt, maar zij zijn als engelen van God in de hemel. En wat de opstanding van de doden betreft, hebt u niet gelezen wat door God tot u gesproken is, toen Hij zei:
Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob?
God is niet een God van doden, maar van levenden.’ En toen de menigte dit hoorde, stonden zij versteld van Zijn onderricht.
Toen nu de Farizeeën vernamen, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen. En één van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen: ‘Meester, wat is het grootste gebod in de Wet?’ Jezus zei tegen hem: ‘U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grootste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangen heel de Wet en de Profeten.’ Terwijl de Farizeeën bijeen waren, stelde Jezus hun deze vraag: ‘Wat denkt u over de Christus? Van wie is Hij de Zoon?’ Zij zeiden tegen Hem: ‘Davids zoon.’ Hij zei tegen hen: ‘Hoe kan David Hem dan in de Geest ‘Heer’ noemen, als hij zegt:
De Heer heeft tot mijn Heer gezegd: Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden heb neergelegd als een voetbank onder uw voeten?
Als David Hem dan Heer noemt, hoe kan Hij dan Zijn zoon zijn?’ En niemand kon Hem hierop een antwoord geven. En vanaf die dag durfde niemand meer Hem te ondervragen.
Toen sprak Jezus tot de menigte en tot Zijn leerlingen en zei: ‘De schriftgeleerden en de Farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes; onderhoud daarom alles wat zij u zeggen te onderhouden, en doe dat, maar handel niet naar hun daden, want wat zij zeggen, doen zij zelf niet. Want zij bundelen zware en moeilijk te dragen lasten samen en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf willen zij geen vinger uitsteken om deze op te tillen. Al hun werken doen zij om gezien te worden door de mensen. Zij maken immers hun gebedsriemen breed en de kwasten aan hun kleren groot. Zij houden van de ereplaatsen bij de maaltijden en de voorste plaatsen in de synagogen; en willen graag begroet worden op de markt en door de mensen ‘rabbi’ genoemd worden. Maar u, laat u geen ‘rabbi’ noemen, want één is uw meester, Christus, en u bent allen broeders. En noem op aarde niemand ‘vader’, want één is uw Vader, Die in de hemelen is. Laat u ook niet ‘leraar’ noemen, want één is uw Leraar, Christus. Maar de belangrijkste onder u zal uw dienaar zijn. Wie zich verheft, zal vernederd worden, en wie zich vernedert, zal verheven worden.’
Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van weduwen op onder vertoon van lange gebeden; daarom zult u een des te zwaarder oordeel ontvangen. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reist land en zee af om één enkele proseliet te maken, en als hij het geworden is, maakt u hem een kind van de Gehenna, tweemaal erger dan u bent. Wee u, blinde leiders, die zegt: Als iemand bij de tempel zweert, betekent dat niets, maar wie bij het goud van de tempel zweert, is aan zijn eed gebonden. Dwazen en blinden! Wat is er nu meer waard, het goud, of de tempel die het goud heiligt? En u zegt: als iemand bij het altaar zweert, betekent dat niets; maar wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan zijn eed gebonden. Dwazen en blinden! Wat is er nu meer waard, de offergave, of het altaar dat de offergave heiligt? Wie dus bij het altaar zweert, die zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt; en wie zweert bij de tempel, die zweert daarbij en bij Hem Die daarin woont; en wie zweert bij de hemel, die zweert bij de troon van God en bij Hem Die daarop gezeten is.’
Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van munt, dille en komijn, en u laat het belangrijkste van de wet na: het recht, de barmhartigheid en de trouw. Deze dingen zou men moeten doen en de andere niet nalaten. Blinde leiders, die een mug uitzift, maar een kameel doorslikt. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reinigt de buitenkant van bekers en schotels, maar van binnen bent u vol roofzucht en ongerechtigheid. Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van bekers en schotels, dan zullen ze ook van buiten rein worden. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u zijt als de witgepleisterde graven, die van buiten wel mooi lijken, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Zo lijkt u ook van buiten voor de mensen wel rechtvaardig, maar van binnen bent u vol huichelarij en wetteloosheid.’
Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt graven voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen, en u zegt: Als wij in de dagen van onze vaderen hadden geleefd, zouden wij niet met hen medeplichtig geworden zijn aan het bloed van de profeten. Daarmee erkent u zelf dat u zonen bent van hen die de profeten vermoord hebben. Maak ook u dan de maat van uw vaderen vol! Slangen, adderengebroed, hoe denkt u te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna? Zie, daarom zend Ik profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en anderen in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. Zo zal over u komen al het rechtvaardige bloed dat op aarde vergoten is, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u vermoord hebt tussen de tempel en het altaar. Amen, Ik zeg u: al deze dingen zullen op dit geslacht neerkomen. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, zoals een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt het niet gewild! Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet meer zien, totdat u zegt: Gezegend Hij Die komt in de Naam des Heren!’
LEZING IN HET ZESDE UUR
Ezechiël 1: 21-28
Lezing uit de profetie van Ezechiël,
Wanneer de wezens gingen, gingen de wielen ook. Wanneer zij stilstonden, stonden die ook stil. Wanneer zij van de aarde werden opgeheven, werden de wielen tegelijk met hen opgeheven, want de Geest des levens was in die wielen. En boven de hoofden van de levende wezens was iets wat leek op een gewelf, met het uiterlijk van kristal, van boven over hun vleugels uitgespannen. Onder het gewelf waren hun vleugels uitgestrekt naar elkaar toe. Ieder had er twee aan elkaar verbonden die hun lichamen bedekten. Ik hoorde, toen zij vlogen, het geruis van hun vleugels. Het klonk als het bruisen van machtige wateren, en als zij gingen als de stem van God de Almachtige: het geluid van een stem als het geluid van een leger. Als zij stilstonden, waren ook hun vleugels stil. En zie, toen kwam er een stem van boven het gewelf dat boven hun hoofden was. Als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen. En boven het gewelf dat boven hun hoofden was, was iets met het uiterlijk van een saffiersteen, iets wat leek op een troon. En boven op wat op een troon leek, was iets wat leek op een mens. Toen zag ik iets als de schittering van edelmetaal, rondom van binnen als het uiterlijk van vuur. Vanaf datgene wat er uitzag als Zijn heupen en daar boven, en vanaf datgene wat eruitzag als Zijn heupen naar beneden, zag ik iets dat leek op vuur met een lichtglans eromheen. Zoals het uiterlijk van de regenboog, die in de wolken verschijnt op de dag van de regen, zo was het uiterlijk van de lichtglans rondom. Dat was de verschijning van de gedaante van de heerlijkheid van de Heer.
LEZINGEN IN DE VESPERS
Exodus 2: 5-10
Lezing uit Exodus,
De dochter van de farao daalde af om zich te wassen in de Nijl en haar dienaressen liepen langs de kant van de rivier. En zij zag het mandje midden in het riet. Zij stuurde haar slavin om het te halen. Toen zij het open deed, zag zij een huilend kind in het mandje. En de dochter van de farao kreeg medelijden met hem en zei: Dit is één van de Hebreeuwse kinderen. Toen zei zijn zuster tegen de dochter van de farao: Zal ik voor u een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen gaan roepen, die dat kindje voor u kan zogen? De dochter van de farao zei tegen haar: Ga maar. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen. En de dochter van de farao zei tegen haar: Zorg voor dit kind en zoog het voor mij. Ikzelf zal u uw loon geven. De vrouw nam het jongetje mee en zoogde het. En toen het jongetje groot geworden was, bracht zij hem bij de dochter van de farao, en hij werd haar tot zoon. Zij gaf hem de naam Mozes, want, zei ze, ik heb hem uit het water getrokken.
Job 1: 13-22
Lezing uit de Job,
Het gebeurde op die dag, dat de zonen van Job en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun oudste broer. En zie, er kwam een bode bij Job die tegen hem zei: De runderen waren aan het ploegen en de ezelinnen naast hen aan het weiden. Toen deden mannen een inval en namen ze gevangen, en ze doodden de knechten met de scherpte van het zwaard; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te berichten. Terwijl deze nog sprak, kwam er een andere bode bij Job en zei: Vuur viel neer uit de hemel op het land en verbrandde de schapen, en ook de knechten; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te berichten. Terwijl deze nog sprak, kwam er een andere bode bij Job en zei tegen hem: Ruiters stelden drie groepen op en omsingelden de kamelen en namen ze mee, en doodden de knechten met de scherpte van het zwaard; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te berichten. Terwijl deze nog sprak, kwam er een andere bode bij Job en zei: Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en drinken in het huis van uw zoon, hun oudste broer. En plotseling kwam er een hevige stormwind van over de woestijn en greep de vier hoeken van het huis, en het huis viel op uw kinderen en zij stierven; en ík ben als enige ontkomen om het u te berichten. Toen Job dit hoorde, stond hij op en scheurde zijn bovenkleed, schoor zijn hoofd, viel op de aarde en boog zich neer voor de Heer. En hij zei: Naakt ben ik uit de buik van mijn moeder gekomen en naakt zal ik daarheen terugkeren. De Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen, zoals het de Heer goeddacht, zo is het geschied; de Naam des Heren zij gezegend in eeuwigheid! In dit alles wat hem overkwam, zondigde Job in niets tegen de Heer, ook niet met zijn lippen en schreef hij de Heer niets ongerijmds toe.
Evangelie-Lezing in de Liturgie van de Voorafgewijde Gaven
Mt 24 : 36-26,2
Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,
De Heer zei tegen Zijn leerlingen: ‘Van die dag of van dat uur weet niemand iets, zelfs de engelen in de hemelen niet, alleen de Vader. En zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn.
Want zoals de mensen bezig waren in de dagen vóór de zondvloed, – zij aten en dronken, huwden en gaven en huwelijk, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en niets merkten totdat de zondvloed kwam en hen allen verzwolg, zo zal ook de komst van de Mensenzoon zijn. Dan zullen twee mannen op het land zijn, de één zal aangenomen en de ander achtergelaten worden. Twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn, de ene zal aangenomen en de andere achtergelaten worden.
Wees dan waakzaam, want u weet niet, op welk uur uw Heer komt. Maar weet wel, dat als de heer des huizes had geweten in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan was hij wakker gebleven, en zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken. Wees ook u daarom voorbereid, want de Mensenzoon komt op een uur waarop u het niet verwacht.’
Wie is dan de trouwe en verstandige dienaar, die de heer over zijn huisbedienden aangesteld heeft om ieder op de juiste tijd eten te geven? Gelukzalig is de dienaar die de heer bij zijn komst zo bezig zal vinden. Amen, Ik verzeker u, dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen. Maar als die slechte dienaar bij zichzelf zegt: Mijn heer blijft voorlopig nog weg, en hij zou beginnen zijn mededienaren te slaan en met dronkaards eet en drinkt, dan zal de heer van die dienaar komen op een dag dat hij het niet verwacht, en op een tijdstip dat hij niet kent. En hij zal hem bloedig straffen en hem laten delen in het lot van de schijnheiligen. Daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden die hun olielampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet. Vijf van hen waren wijs en vijf dwaas. Want de dwazen namen hun lampen mee, maar geen olie. De wijzen echter namen met hun lampen ook olie mee in hun kruiken. Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en sliepen in. Maar te middernacht klonk er een geroep: ‘Zie, de bruidegom komt eraan! Ga naar buiten, hem tegemoet.’ Toen stonden al die maagden op en brachten hun lampen in orde. En de dwazen zeiden tegen de wijzen: ‘Geef ons wat van jullie olie, want onze lampen gaan uit.’ Maar de wijzen antwoordden: ‘Misschien is er dan niet genoeg voor ons en voor jullie; ga liever naar de verkopers en koop voor jezelf.’ En terwijl zij weggegaan waren om olie te kopen, kwam de bruidegom, en zij die gereed waren, gingen met hem mee naar binnen naar de bruiloft; en de deur werd gesloten. Later kwamen ook de andere maagden die zeiden: ‘heer, heer, doe ons open!’ Maar hij antwoordde en zei: ‘Amen, ik verzeker jullie: ik ken jullie niet.’ Wees dus waakzaam, want gij weet dag noch uur, waarop de Mensenzoon komt.’
Want het is er mee als met een man die naar het buitenland vertrok; hij riep zijn dienaren en vertrouwde hun zijn vermogen toe. Aan de één gaf hij vijf talenten, aan een ander twee en aan weer een ander één, ieder naar zijn bekwaamheid, en daarna ging hij meteen op reis. Hij nu, die de vijf talenten ontvangen had, ging op weg, dreef er handel mee en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende ook degene die er twee ontvangen had, er nog twee bij. Maar hij die er één ontvangen had, ging heen, groef een kuil in de grond en verborg het geld van zijn heer. En na lange tijd kwam de heer van die dienaren terug en hield afrekening met hen. En degene die vijf talenten ontvangen had, kwam naar voren, overhandigde hem nog vijf talenten, zeggend: Heer, vijf talenten hebt u mij gegeven; zie, daarmee heb ik nog vijf talenten verdiend. Zijn heer zei tegen hem: Zeer goed, goede en trouwe dienaar! Over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je aanstellen; kom delen in de vreugde van je heer. En ook degene die de twee talenten ontvangen had, kwam naar voren en zei: Heer, u hebt mij twee talenten gegeven; zie, daarmee heb ik nog twee talenten verdiend. Zijn heer zei tegen hem: Zeer goed, goede en trouwe dienaar! Over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je aanstellen; kom delen in de vreugde van je heer. Toen kwam ook degene die één talent ontvangen had naar voren en zei: Heer, ik kende u als een streng persoon, die oogst, waar u niet gezaaid hebt, en verzamelt, waar u niet hebt uitgestrooid. Daarom ben ik bevreesd heengegaan en heb uw talent in de grond begraven. Hier hebt u het uwe terug. Maar zijn heer gaf hem ten antwoord: Jij slechte en luie dienaar, je wist dus, dat ik oogst, waar ik niet gezaaid heb, en dat ik verzamel, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan had je mijn geld bij de bankiers moeten brengen, en zou ik bij mijn terugkomst het mijne met rente teruggekregen hebben. Neem hem daarom het talent af en geef het aan hem, die de tien talenten heeft. Want aan hem die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van hem die dat niet heeft, zal ook hetgeen hij heeft, afgenomen worden. En werp die nutteloze dienaar in de uiterste duisternis. Daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
Wanneer de Mensenzoon komt in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, zal Hij plaatsnemen op Zijn heerlijke troon. En alle volken zullen vóór Hem bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. Hij zal de schapen rechts van Zich plaatsen en de bokken links. Dan zal de koning tegen hen die aan zijn rechterhand staan, zeggen: Kom, gezegenden van Mijn Vader, om het Koninkrijk te beërven, dat voor u bereid is vanaf de grondlegging van de wereld. Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling en u hebt Mij opgenomen, naakt en u hebt Mij gekleed, ziek en u hebt Mij bezocht. Ik was in de gevangenis en u bent naar Mij toe gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben U te eten gegeven, of dorstig en hebben U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en hebben U bezocht? En de koning zal hun antwoorden en zeggen: Amen, ik verzeker u: Alles wat u gedaan hebt voor één van de geringsten van Mijn broeders, hebt u voor Mij gedaan. Dan zal Hij ook tot hen, die aan Zijn linkerhand staan, zeggen: Ga weg van Mij, vervloekten, naar het eeuwig vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is. Want Ik had honger en u hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en u hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en u hebt Mij niet opgenomen, naakt en u hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis en u hebt Mij niet bezocht. Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis gezien en hebben wij niet voor U gezorgd? Dan zal Hij hun antwoorden: Amen, Ik verzeker u: Voor zover u dit niet gedaan hebt voor één van deze geringsten, hebt u het ook voor Mij niet gedaan. En zij zullen naar de eeuwige straf gaan, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.’
En het gebeurde toen Jezus al deze woorden geëindigd had, dat Hij tegen Zijn leerlingen zei: ‘Jullie weten dat het over twee dagen Pasen is, en dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.’