Lezingen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Lezingen van de dag
11 maart, 2022
Vrijdag in de eerste week van de Grote Vasten
Op weekdagen in de Grote Vasten is er geen Goddelijke Liturgie, en zijn er daarmee ook geen lezingen uit de Apostel en het Evangelie vastgesteld. Wel zijn er Oud-testamentische lezingen in het zesde uur en in de Vespers:
LEZING IN HET ZESDE UUR
Jesaja 3 : 1-14
Lezing uit de profetie van Jesaja,
Zie, de Heer, de Heer Sabaoth, neemt de sterke en de heldin uit Judea en Jeruzalem weg: elke steun van brood en elke steun van water; reus, sterke, krijgsman, rechter, profeet, wijze, oudste, hoofdman over vijftig, aanzienlijke raadsheer, wijze bouwmeester en bedreven waarzegger. En jongelingen zal Ik hun tot aanvoerders geven en moedwil zal over hen heersen. Dan zal het volk dringen, man tegen man, ieder tegen zijn naaste; de jongeling zal op de oude en de verachte op de geëerde losstormen. Wanneer iemand zijn broer of een huisgenoot van zijn vader aangrijpt met de woorden: Gij hebt een mantel, wees onze aanvoerder en laat mijn puinhoop in uw hand zijn – dan zal deze op die dag uitroepen: Ik kan geen aanvoerder zijn, want in mijn huis is brood noch mantel, gij moet mij niet tot aanvoerder over dit volk aanstellen. Want Jeruzalem wordt verlaten en Judea valt, want hun tongen spreken wetteloosheid, ze vertrouwen niet op de Heer. Want hun heerlijkheid is vernederd. De schande op hun gelaat getuigt tegen hen en hun zonde hebben zij verkondigd en openbaar gemaakt, zoals Sodom. Wee hun, want zij hebben onheil beraamd tegen zichzelf. Ze zeggen: laat ons de rechtvaardige boeien, want hij is nutteloos voor ons. Daarom zullen zij de vruchten van hun werken plukken. Wee de wetteloze, het zal hem slecht gaan, want het werk van zijn handen zal hem worden vergolden. Mijn volk, uw afpersers buiten u uit, en uw eisers overheersen u; mijn volk, wie u zaligprijzen, bedriegen u, en het pad van uw voeten maken ze onbegaanbaar. Maar nu zal de Heer Zijn rechtsgeding voeren, en Hij zal een oordeel vellen over Zijn volk. De Heer Zelf zal in het gericht gaan met de oudsten en de aanvoerders van het volk.
LEZINGEN IN DE VESPERS
Genesis 2 : 20 – 3,20
Lezing uit Genesis,
Adam gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte van de aarde, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, aan hem gelijk. Toen deed God een diepe slaap op Adam vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij één van zijn zijden en sloot haar plaats toe met vlees. En de Heer God bouwde de zijde, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam. Toen zei Adam: Dit is nu been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal vrouw heten, omdat zij uit de man genomen is. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. En zij beiden waren naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet. De slang nu was het listigste van alle dieren op aarde, die de Heer God gemaakt had; en de slang zei tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom van het paradijs? Toen zei de vrouw tegen de slang: Van al het geboomte in het paradijs mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van het paradijs staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. En de slang zei tegen de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat op de dag, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als goden zult zijn, kennende goed en kwaad. En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor het oog, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en de vrouw nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, en hij at. Toen werden hun ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgenbladeren aaneen en maakten zich schorten. Toen zij het geluid van de Heer God hoorden, Die in het paradijs wandelde in de avondkoelte, verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de Heer God in het midden van het paradijs. En de Heer God riep Adam tot Zich en zei tegen hem: Adam, waar zijt gij? En hij zei tegen Hem: Toen ik Uw stem hoorde, toen Gij wandelde in het paradijs, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij. En God zei: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had om alleen daarvan niet te eten? Toen zei Adam: De vrouw, die Gij mij gegeven hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten. Daarop zei de Heer God tegen de vrouw: Waarom hebt gij dit gedaan? En de vrouw zei: De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten. Daarop zei de Heer God tegen de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte der aarde; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. En Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. Tegen de vrouw zei Hij: uw weeën en zuchten zal Ik zeer vermeerderen; met smart zult gij kinderen baren en van uw man zult gij afhangen, en hij zal over u heersen. En tegen Adam zei Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Alleen van deze boom zult gij niet eten, is de aardbodem om uw daden vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten alle dagen van uw leven; doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, waaruit gij genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. En Adam noemde zijn vrouw Eva -Leven-, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden.
Spreuken 3 : 19-34
Lezing uit de Spreuken,
God heeft met wijsheid de aarde gegrondvest, met verstand de hemelen vastgesteld,
door Zijn kennis zijn de waterdiepten gekliefd en druppelen de wolken dauw.
Mijn zoon, laat ze niet wijken uit uw ogen, bewaar mijn raad en mijn onderricht,
dan zal uw ziel leven, en genade zal als een sieraad om uw hals zijn.
Er zal gezondheid in uw vlees zijn, en welzijn in uw beenderen.
Dan zult gij uw wegen in vrede gaan, zonder dat uw voet zich stoot.
Wanneer gij u neerzet, zult gij niet opschrikken, en wanneer gij u neerlegt zal uw slaap zoet zijn.
Vrees niet voor plotselinge schrik, noch voor het aanstormen der goddelozen.
Want de Heer zal op al uw wegen zijn, Hij zal uw voet sterken, zodat hij niet wankelt.
Houd niet op goed te doen aan de noodlijdende, terwijl het in uw macht ligt te helpen.
Zeg niet tot uw naaste: Ga heen en kom terug, morgen zal ik geven – terwijl gij het hebt. Want gij weet niet wat de morgen brengt.
Smeed geen kwaad tegen uw vriend, die bij u woont en op u vertrouwt.
Twist niet met iemand zonder oorzaak, opdat hij u geen kwaad zal aandoen.
Neem de schandelijke daden van slechte mannen niet over, en wees niet jaloers op hun wegen.
Want iedere wetsovertreder is onrein in de ogen des Heren, met rechtvaardigen gaat hij niet om.
De vloek des Heren is in het huis van de goddelozen, maar de woningen van rechtvaardigen worden gezegend.
De Heer weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.