Lezingen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Lezingen van de dag
16 april, 2021
Vrijdag in de vijfde week van de Grote Vasten –
Op weekdagen in de Grote Vasten is er geen Goddelijke Liturgie, en zijn er daarmee ook geen lezingen uit de Apostel en het Evangelie vastgesteld. Wel zijn er Oud-testamentische lezingen in het zesde uur en in de Vespers:
LEZING IN HET ZESDE UUR
Jesaja 45,11-17
Lezing uit de profetie van Jesaja,
Zo spreekt de Heer God, de Heilige van Israël, de Schepper van de toekomstige dingen: vraagt gij Mij naar Mijn zonen, en zoudt gij Mij bevelen geven aangaande het werk van Mijn handen? Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb de mens daarop geschapen. Ik ben het, Mijn handen hebben de hemel uitgespannen en aan al de sterren geef Ik Mijn bevelen. Ík heb hem doen opstaan om koning te zijn in gerechtigheid, en al zijn wegen zullen recht zijn. Híj zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn ballingen terugvoeren, zonder losgeld en zonder geschenken, zegt de Heer Sabaoth.
Zo spreekt de Heer: De arbeidsopbrengst van de Egyptenaren en de koophandel van de Ethiopiërs, en de Sabeeërs, mannen van grote lengte, zullen naar u overgaan en zij zullen uw slaven zijn, zíj zullen achter u aan gaan, in boeien zullen zij overkomen en voor u zullen zij zich buigen, zij zullen u smeken, zeggend: Voorzeker, God is bij u en er is geen andere God dan de uwe. Voorwaar, Gij zijt God, de God van Israël, de Verlosser, maar wij wisten het niet. Allen die tegen Hem zijn, zullen beschaamd en te schande worden, zij zullen met smaad weggaan. Komt tot Mij, wordt nieuw, kustlanden. Israël zal door de Heer verlost worden: een eeuwige verlossing. Zij zullen niet beschaamd en niet te schande worden, niet in eeuwigheid, zegt de Heer, de Albeheerser.
LEZINGEN IN DE VESPERS
Genesis 22,1-18
Lezing uit Genesis,
En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. Hij zei: Neem uw geliefde zoon, die gij liefhebt, Izaäk, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op één van de bergen die Ik u noemen zal. Toen stond Abraham ‘s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izaäk, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging op reis, en hij kwam op de plaats die God hem genoemd had, op de derde dag. En Abraham sloeg zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte. Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij aanbeden hebben, zullen wij bij jullie terugkeren. Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izaäk. Hij nam het vuur in zijn hand en het mes. Zo gingen zij beiden samen. Toen zei Izaäk tegen zijn vader Abraham: Vader! Hij zei: Wat is er, kind? Hij zei: Zie, hier is het vuur en het hout, maar waar is het schaap voor het brandoffer? Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het schaap voor het brandoffer, mijn kind. Zo gingen zij beiden samen. En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izaäk en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen strekte Abraham zijn hand uit om het mes te pakken om zijn zoon te slachten. Maar de Engel van de Heer riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. Toen zei hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet ik dat gij God vreest en uw zoon, uw geliefde, niet gespaard hebt omwille van Mij. Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek, en zie, een ram met zijn horens verstrikt in een doornstruik. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in plaats van zijn zoon Izaäk. En Abraham gaf die plaats de naam: de-Heer-zag. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg waar de-Heer-gezien-werd. Daarna riep de Engel van de Heer tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel, zeggend: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de Heer: Omdat gij dit gedaan hebt en uw zoon, uw geliefde, omwille van Mij niet gespaard hebt, zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de steden van zijn vijanden beërven. En in uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat gij Mijn stem gehoorzaamd hebt.
Spreuken 17,17-18,5
Lezing uit de Spreuken,
Laten broeders nuttig zijn in tijden van nood, want daarvoor worden zij geboren.
Een mens zonder verstand klapt in zijn handen, en is blij met zichzelf, net zoals degene die zich borg stelt voor zijn vrienden.
Wie overtreding liefheeft, verheugt zich over ruzie, wie zijn deur verhoogt, zoekt ondergang, en wie hard van hart is, zal het goede niet vinden.
Wie dubbel van tong is, valt in het kwaad. Een dwaas hart brengt verdriet aan wie dat heeft.
Een vader zal zich niet verblijden over een hardleerse zoon, maar een verstandige zoon verblijdt zijn moeder.
Een blij hart bevordert de gezondheid, maar van een neerslachtige man verdorren de beenderen.
Wie onrechtmatig, heimelijk, geschenken aanneemt, zal geen voorspoed vinden op zijn wegen, een goddeloze wijkt af van wegen van gerechtigheid.
Het gezicht van een wijze man ziet er verstandig uit, maar de ogen van de dwaas zijn gericht op het einde van de aarde.
Een dwaze zoon maakt zijn vader kwaad, en geeft smart aan wie hem gebaard heeft.
Het is niet goed de rechtvaardige te laten boeten, noch is het terecht een complot te smeden tegen rechtvaardige aanzienlijken.
Wie een hard woord inhoudt, is verstandig, en iemand met inzicht is geduldig.
Een dwaas die naar wijsheid vraagt, wordt wijs geacht, wie doet alsof hij niet kan praten, lijkt verstandig.
Wie zijn vrienden in de steek wil laten, zoekt voorwendsels, maar te allen tijde zal hij gesmaad worden.
Een dwaas heeft geen behoefte aan wijsheid, maar hij laat zich leiden door zijn onverstand.
Wanneer een goddeloze de diepte van het kwaad bereikt, veracht hij alles, maar schande en smaad komen over hem.
De woorden uit het hart van een man zijn diepe wateren, een rivier welt eruit op en een bron des levens.
Het is niet goed een goddeloze persoon te bewonderen, noch terecht om in het gericht het recht te buigen.