Lezingen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Lezingen van de dag
1 april, 2021
Donderdag in de derde week van de Grote Vasten
Op weekdagen in de Grote Vasten is er geen Goddelijke Liturgie, en zijn er daarmee ook geen lezingen uit de Apostel en het Evangelie vastgesteld. Wel zijn er Oud-testamentische lezingen in het zesde uur en in de Vespers:
LEZING IN HET ZESDE UUR
Jesaja 11,10-12,2
Lezing uit de profetie van Jesaja,
Zo spreekt de Heer: Op die dag zal de Wortel van Isaï er zijn, Die zal opstaan om te heersen over de volken. Op Hém zullen de volken hun hoop stellen. Zijn rustplaats zal heerlijk zijn. En het zal op die dag gebeuren dat de Heer opnieuw Zijn hand zal tonen, om te ijveren voor de rest van het volk, voor hen die zijn overgelaten door de Assyriërs, door Egypte, Babylon, Ethiopië, en door de Elamieten en uit de streken in het oosten, en uit Arabië. Hij zal een teken oprichten voor de heidenen; en Hij zal de verlorenen van Israël en de verstrooiden uit Juda verzamelen van de vier einden der aarde. Dan zal de afgunst van Efraïm weggenomen worden, en de vijanden van Juda zullen vernietigd worden. Efraïm zal niet langer jaloers zijn op Juda, en Juda zal Efraïm niet meer in het nauw drijven. Maar zij zullen op zee uitrukken, met schepen van vreemden, en zij zullen tegelijk plunderen de mensen van het oosten en Edom, en zij zullen hun hand eerst op Moab leggen, maar de zonen van Ammon zullen hun het eerst gehoorzaam zijn. Dan zal de Heer de zee van Egypte slaan, en Hij zal Zijn hand op de rivier leggen met een sterke wind, zodat er zeven geulen zijn, zodat men daar met sandalen doorheen kan trekken. En er zal een doorgang zijn voor het overblijfsel van Mijn volk in Egypte, en het zal zijn voor Israël zoals op de dag dat het uittrok uit het land Egypte. Op die dag zult gij zeggen: U wil ik zegenen, Heer, want Gij zij toornig op mij geweest, maar Gij hebt Uw toorn afgewend en Gij hebt U over mij ontfermd. Zie, God is mijn Heer en Redder, op Hem zal ik vertrouwen en ik zal geen angst hebben, want de Heer is mijn glorie en mijn lofzang, en Hij is mij tot heil geworden.
LEZINGEN IN DE VESPERS
Genesis 7,11-8,3
Lezing uit Genesis,
In het zeshonderdste levensjaar van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand, op die dag zijn alle bronnen van de grote watervloed opengebarsten en de sluizen van de hemel opengezet. En er was regen op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. Op diezelfde dag gingen Noach en Sem, Cham en Jafeth, de zonen van Noach, en ook Noachs vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen met hen in de ark, zij, en al de wilde dieren naar hun soort, al het vee naar zijn soort, alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, naar hun soort, en alle vogels naar hun soort, al wat gevleugeld is. En van alle vlees waar een levensgeest in was, kwamen ze naar Noach in de ark, twee aan twee, mannetje en vrouwtje, van alle vlees, en zij gingen naar binnen zoals God aan Noach geboden had. En de Heer sloot de deur achter hem toe. En de vloed was veertig dagen op de aarde, en het water nam toe en hief de ark omhoog, zodat hij van de aarde oprees. En het water steeg en nam sterk toe op de aarde; en de ark dreef op het water. Het water steeg meer en meer op de aarde, zodat alle hoge bergen die onder heel de hemel zijn, bedekt werden. Nog vijftien el daarboven steeg het water, en de bergen werden bedekt. En alle vlees dat zich op de aarde bewoog, stierf: de vogels, het vee, de wilde dieren en alle kruipende dieren, die over de aarde kropen, en alle mensen. Alles met levensadem in zijn neusgaten van alles wat op het droge leefde, stierf. Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden zij van de aarde. Alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark was. En het water had honderdvijftig dagen lang de overhand op de aarde. En God dacht aan Noach en aan al de wilde dieren en al het vee dat bij hem in de ark was; en God liet wind over de aarde gaan, zodat het water bedaarde. Ook werden de bronnen van de watervloed en de sluizen van de hemel gesloten, en de regen uit de hemel werd gestopt. Vervolgens vloeide het water van boven de aarde terug, gaandeweg vloeide het terug. Na verloop van honderdvijftig dagen werd het water minder.
Spreuken 10,1-22
Lezing uit de Spreuken,
Een wijze zoon verblijdt zijn vader, maar een onverstandige zoon betekent verdriet voor zijn moeder.
Schatten baten niet aan goddelozen, maar gerechtigheid redt van de dood.
De Heer laat een rechtvaardige ziel niet van honger omkomen, maar het leven van de goddelozen stoot Hij omver.
Armoede vernedert een man, maar de hand van de dapperen maakt rijk.
Een verstandige zoon is beschermd tegen de hitte, maar een wetteloze zoon verwelkt door de wind in de oogsttijd.
De zegen des Heren rust op het hoofd van de rechtvaardige, maar ontijdig verdriet bedekt de mond van de goddelozen.
De gedachtenis aan de rechtvaardige wordt gevierd met hymnen, maar de naam van goddelozen zal wegteren.
Wie wijs is van hart, neemt de geboden aan, maar wie dwaas is van lippen, komt struikelend ten val.
Wie zijn weg gaat in oprechtheid, gaat met vertrouwen, maar wie kromme wegen gaat, zal opgemerkt worden.
Wie bedrieglijk knipoogt, richt leed aan bij mensen, maar wie vrijmoedig vermaant is een vredestichter.
In de hand van de rechtvaardige is een bron van leven, maar de mond van de goddelozen verbergt verderf.
Haat wekt ruzies op, maar liefde bedekt allen die niet twisten.
Wie wijsheid brengt met zijn lippen, slaat de harteloze man met een stok.
Wijzen verbergen hun waarnemingen, maar de mond van een vrijpostige is de ondergang nabij.
Het bezit van rijken is als een versterkte stad, maar de armoede van de goddelozen is hun ondergang.
Het werk van de rechtvaardige brengt leven, maar de vruchten van de goddelozen zijn zonden.
Vermaningen behoeden de wegen van een rechtvaardig leven, maar ongefundeerde vermaning doet dwalen.
Rechtvaardige lippen bedekken vijandschap, maar wie een kwaad gerucht verspreidt, is zeer onverstandig.
Bij een veelheid van woorden ontloop je de zonde niet, maar wie zijn lippen inhoudt, is verstandig.
De tong van de rechtvaardige is gelouterd zilver, maar het hart van de goddelozen zal het begeven.
De lippen van de rechtvaardige begrijpen verheven zaken, maar de onverstandigen sterven door gebrek.
De zegen des Heren rust op het hoofd van de rechtvaardige, deze verrijkt hem, en geen verdriet zal toegevoegd worden in zijn hart.