Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
9 juni
De heilige Kyrillos, aartsbisschop van Alexandrië. Hij was een askeet in de woestijn van Nitria maar werd door zijn oom, bisschop Theofilos van Alexandrië, tot diaken gewijd, en daardoor eigenlijk ook tot zijn opvolger. Hij bestuurde de Kerk vanaf 412 in de zware tijd der nestoriaanse onlusten, gesteund door zijn diepgaande theologische kennis, en was geneigd ook politieke middelen te gebruiken, wat niet altijd heilzaam uitwerkte. Hij richtte zendbrieven naar alle kanten, o.a. tot Nestorios zelf en aan de keizer, om de ware christelijke leer over de Menswording te verdedigen, waarin gezegd wordt dat de heilige Maagd de moeder is van de ondeelbare Christus, en niet alleen van Zijn menselijke natuur. Ook publiceerde hij commentaren op bepaalde gedeelten van het Oude Testament: de Boeken van Mozes‚ Jesaja, de Kleine Profeten; en op de Evangelies van Johannes en Lucas.
ln 428 werd Nestorios patriarch van Konstantinopel. Hij veroorzaakte een groot schisma door zijn preken tegen het gebruik van de titel “Moeder Gods” voor de maagd Maria. Kyrillos was in deze jaren de grote kampvechter voor de Orthodoxie, en zijn geschriften over de volheid van Christus’ Menswording‚ waardoor onze Verlossing eerst mogelijk was, waren de inleiding tot het bijeenroepen van een Concilie over deze kwestie. De heilige Kyrillos was voorzitter van dit 4e oecumenische Concilie van Efese, 431, en hij stierf 13 jaar later in 444, in de ouderdom van 70 laar. Kyrillos geldt ook als de dichter van de hymne: “Verheug u, Maagd, die God gebaard hebt….” (zie ook 18 januari).
De heilige Kyrillos, hegoumen van het Witte Meer-klooster (Belozersk). Hij was na de dood van zijn ouders toevertrouwd aan zijn oom in Moskou, een invloedrijke bojaar, die alles in het werk stelde om de vrome jongen van zijn verlangen naar het kloosterleven af te brengen. Hij stelde hem daartoe aan het hoofd van het beheer over zijn bezittingen, maar het verlangen naar aardse goederen kreeg geen greep op de jongeman, het maakte hem alleen droefgeestig.
Toen de heilige hegoumen Stefan van Mahra (14 juli) de hoofdstad bezocht, ging de jonge Kosmas naar hem toe en legde hem zijn vurigste wens voor, waarbij hij zich erop beriep dat Christus geen enkele zondaar verwierp, die tot Hem wilde komen. Stefan raakte onder de indruk van de ernst van de jongeman en zij overlegden wat te doen. Omdat de bojaar geen toestemming zou verlenen wanneer het hem gevraagd werd, besloot Stefan de jongen tot rassofoor te wijden, met de naam Kyrillos, en de rest aan God over te laten. Daarna kondigde hij zijn bezoek aan bij de bojaar. Deze was vereerd zulk een beroemdheid in zijn huis te ontvangen en wachtte hem op bij de deur om zijn zegen te vragen. Stefan antwoordde dat God hem zou zegenen op voorspraak van Kyrillos. Toen de bojaar verrast vroeg wie dat wel was, kreeg hij ten antwoord: “Uw neef, die nu monnik is en tot de Heer voor u bidt”.
Na een boze uitval kwam de bojaar tot bezinning en gaf zijn toestemming, waarna beiden elkander vergeving vroegen. Kyrillos gaf nu vol vreugde zijn bezittingen weg aan de armen, zonder zelfs iets achter te houden voor de oude dag of voor ziekte. Hij werd monnik in het Simonovklooster in Moskou, dat nieuw gevormd was door Theodoros, de neef van de heilige Sergios van Radonesj.
Vol vuur wijdde hij zich aan het monniksleven in absolute gehoorzaamheid aan de hem toegewezen oudvader, die zijn ijver in vasten temperde‚ maar wel toestond dat hij de nachten wijdde aan het lezen van de psalmen, met veel poklonen, en dat hij het eerst van allen in de kerk was voor de Metten. Als gehoorzaamheid (de monastieke werkopdracht) werkte hij in de bakkerij, waar hij water haalde, hout hakte en de broden naar de broeders bracht.
Toen de heilige Sergios eens het klooster van zijn neef Theodoros bezocht, vroeg hij allereerst naar Kyrillos en had een lang onderhoud met hem, tot verwondering van de broeders; maar zij erkenden daardoor dat hij blijkbaar een uitverkoren ziel was. Want Kyrillos was zo van liefde tot God vervuld dat hij zelfs geen brood kon eten zonder dat hem de tranen van dankbaarheid in de ogen sprongen. De broeders spraken onder elkaar over hem als over een engel. Maar toen hij zo de aandacht trok, begon Kyrillos zich te gedragen als een dwaas, en kreeg daarvoor herhaaldelijk strenge straffen opgelegd, die hij vreugdevol aanvaardde.
Nadat hij nog vijf jaar in de keuken gediend had, werd hij, ondanks zijn hevig protest, priester gewijd. Naast de keukendienst had hij nu ook de Dienst in de kerk.
In 1388 werd hegoumen Theodoros bisschop van Rostov, en de weerstrevende Kyrillos moest zijn opvolger zijn. In alle eenvoud be- schouwde hij nu de oudere monniken als zijn broeders, terwijl hij voor de jongeren zorgde als een liefdevolle vader. Maar die plaats bracht ook de aanloop mee van allerlei hooggeplaatsten die het wel stijlvol vonden om met zulk een heilig man over hun geestelijke problemen te spreken; en dat begon hem te verdrieten. Hij zocht daarom zo spoedig mogelijk een plaatsvervanger om zichzelf in zijn cel te kunnen terugtrekken, en ook vrij te zijn van de vele wereldse zaken waarmee een overste zich moest ophouden.
De bezoekers lieten zich daar echter niet door weerhouden en velen bleven zijn gezelschap zoeken. Toen de nieuwe archimandriet hierover moeilijkheden maakte, verliet Kyrillos het klooster, nadat hij tijdens het zingen van de Akathist, wat hij elke avond deed voordat hij ging slapen, een stem had gehoord die hem opriep zich te vestigen aan het Witte Meer in het hoge Noorden. Tegelijk zag hij uit zijn venster in het noorden een zuil van licht, die als een vinger wees naar een bepaalde plaats, die hij heel duidelijk zag.
Een monnik uit dat gebied, die samen met hem de monnikswijding ontvangen had, kwam op bezoek en Kyrillos begon hem direct te ondervragen of er aan het Witte Meer een plek bestond waar je in eenzaamheid zou kunnen leven. Therapont antwoordde dat er heel wat zulke gelegenheden bestonden. Met hem ondernam hij nu de moeizame reis, en samen trokken ze langs de oever van het Witte Meer tot Kyrillos eindelijk de plaats vond die hij in zijn visioen had aanschouwd. Heel zijn liefde ging daarnaar uit; hij richtte van boomstammen een kruis op en zong de dankcanon van de Alreine Maagd. Daarna eerst vertelde hij aan Therapont dat hij deze plek in een visioen had gezien, waarop zij samen God verheerlijkten.
De plek was bijna geheel omringd door water en er groeide dicht bos, waarin nog nooit iemand gewoond had. Wel vertelden de boeren uit de omtrek dat ze op die plaats vaak klokgelui en psalmgezang hadden gehoord. Ze begonnen een cel uit te graven in de aarde van de heuvelrand en bleven enige tijd bijeen. Daarna scheidden zij van elkander, omdat ze werkelijk alleen wilden zijn. Therapont trok naar een volgend meer, waar eveneens een klooster ontstond.
ln zware arbeid maakte Kyrillos nu plaats voor een kluis en een moestuin. Langzamerhand kwamen er leerlingen uit de omgeving en ook enkele broeders uit het Simonovklooster en zij begonnen een kerk te bouwen, terwijl ze nog in holen woonden. Uit zichzelf kwamen er houthakkers naar hen toe om materiaal te verzorgen voor het bouwwerk, nadat de heilige tot de Moeder Gods gebeden had om hulp. Want omdat de plaats zo afgelegen was, waren zulke werklui niet in de omgeving te vinden.
Er ontstonden ook gemeenschappelijke vertrekken en vaste regels. ln de kerk moest ieder zijn eigen plaats innemen, er mocht niet gesproken worden en men mocht niet voor het einde van de Dienst vertrekken. Bij de maaltijd, van twee gerechten, waarbij water de enige drank was, werd niet gesproken. ln stilte ging men naar zijn eigen cel, waar de persoonlijke gebedsregel volbracht moest worden. Eerst daarna kon men elkander ontmoeten. Er was geen persoonlijke eigendom, zelfs niet in de cel. Daar waren alleen boeken en ikonen, en de deur kon niet op slot. Wanneer tussendoor iets gedronken moest worden, kreeg men water in de refter: in de cel mocht geen eten of drinken aanwezig zijn.
Kyrillos vertrouwde hun leven geheel aan God toe en verbood om aalmoezen te vragen. Ook wanneer er gebrek was, wilde hij niet dat er iets aan de buren gevraagd zou worden. “Want als God ons zou vergeten, wat zou dit leven dan nog voor waarde hebben?” Eens per jaar werd een monnik naar de stad gezonden om de noodzakelijke inkopen te doen.
Een bojaar uit de streek, die groot vertrouwen stelde in Kyrillos, stuurde elk jaar 50 mud koren. Hij kwam op de gedachte om de monniken een vast inkomen te verzekeren door een van zijn dorpen over te dragen aan het klooster op Kyrillos’ naam. Maar deze wilde dit niet aanvaarden, want zulk een bezit bracht allerlei rompslomp met zich mee, er zou voor allerlei gezorgd moeten worden, en de stilte van de broeders zou verbroken worden. Al werd er maar een enkele broeder door uit zijn evenwicht gebracht: zijn ziel was toch kostbaarder dan alle bezittingen.
Kyrillos was zo vol liefde tot God dat bij het bidden de tranen uit zijn ogen vloeiden. God had hem de gave verleend van inzicht in de zielen, zodat hij wist wat er in de mensen omging voordat zij hem erover spraken. Op dezelfde wijze kon hij vaak in de toekomst zien, terwijl zich ook de gave van genezingen in hem ontplooide, zodat vele zieken naar zijn cel kwamen, of door anderen een verzoek tot hem richtten om zijn gebed, dat vaak verhoord werd. Verschillenden werden na jarenlange blindheid genezen. Wijn voor de heilige Liturgie vloeide over uit een leeg vat. In de tijd van hongersnood deelde hij met volle handen brood uit aan de gebrek lijdende bevolking, ofschoon hun eigen land ternauwernood voldoende opbracht om in de behoeften van het klooster te voorzien. Storm en vuur weken terug voor zijn gebed.
ln zijn laatste levensjaar begonnen zijn lichaamskrachten af te nemen, zodat de broeders hem in hun armen naar de kerk moesten dragen en hij Zijn gebeden alleen nog maar zittend kon verrichten. Met Pinksteren celebreerde hij voor de laatste maal de Goddelijke Liturgie. De broeder- schap, die toen uit 53 monniken bestond, werd overvallen door grote droefheid om het naderend afscheid, maar Kyrillos was stralend in het vooruitzicht van zijn thuiskomst. En hij beloofde dat, zolang zij zouden volharden in onderlinge liefde, het klooster niet achteruit zou gaan maar integendeel zou groeien in aantal. Vervolgens nam hij afscheid van elke broeder met zijn zegen, terwijl hij elk vergiffenis vroeg en schonk. Daarna ontving hij voor het laatst de heilige Communie en ontsliep biddend in de Heer, 90 jaar oud. Op dat ogenblik werd zijn cel vervuld van een heerlijke geur. Zijn gelaat werd nog stralender dan men het soms tijdens zijn leven had gezien, het zag er in het geheel niet uit alsof hij gestorven was. Zijn celmonnik, de eerste broeder die tot hem gekomen was, lag met hoge koorts in het dorp, Hij zag plotseling zijn geestelijke vader voor zich staan, met een kruis in de hand, waarmee hij hem zegende. Op datzelfde ogenblik was hij genezen en hij spoedde zich vol vreugde naar het klooster om aan Kyrillos zijn genezing te melden, maar hij ontmoette de begrafenisstoet, op de 9e juni van het jaar 1429. Kyrillos had, toen hij 30 jaar oud was, de monnikswijding ontvangen in het Simonovklooster. Daar had hij 30 jaar geleefd. En ook zijn leven in het Witte Meer-klooster besloeg een periode van 30 jaar.
De heilige Kyrillos van Velsk of Wizjesk (Wologda), gestorven in de 15e eeuw. Hij was geheel onbekend behalve bij enkele kluizenaressen die door zijn verschijning wonderbaar genezen waren van hun ziekte. Op hun aanwijzing werd het onbedorven lichaam van de heilige gevonden.
De heilige diaken Efraïm de Syriër, de “cither van de Heilige Geest”, zo genoemd om zijn grote poëtische begaafdheid. Hij was in 306 te Nisibis geboren. Over zijn leven is niet veel bekend, maar van zijn godsdienstige werken, die hij meest in dichtvorm publiceerde, is voldoende bewaard gebleven om ons een indruk te geven van zijn rijke persoonlijkheid. Veel van zijn hymnen, vooral over de heilige Moeder Gods, zijn ook overgegaan in de Liturgie van de Kerk.
Toen hij achttien jaar oud was, werd hij gedoopt. Als begeleider van bisschop Jakobos van Nisibis nam hij toen deel aan het Concilie van Nicea, en in 338 werd hij priester gewijd. Hij was een geleerde theoloog die uitblonk in Schriftuitleg en polemiek tegen dwaalleringen, en begiftigd was met een groot talent voor de prediking. Hij werd al spoedig de voornaamste kracht aan de christelijke hogeschool.
Toen Nisibis in handen viel van de vijandige Perzen, trok Efraïm met vele anderen naar Edessa, waar zich een grote kring van leerlingen rond hem vezamelde.
Op den duur werd ook Edessa belegerd, nu door de ariaansgezinde keizer Valens, zodat hongersnood en ellende de stad beheersten. De reeds hoogbejaarde Efraïm organiseerde uitgebreide hulpdiensten, richtte een hospitaal in en trok zelf bedelend door de rijke woonwijken om geld in te zamelen voor al dit werk. Hij is gestorven in 373.
De heilige martelaar Vincentius, de diaken. Hij predikte het geloof in Gallië, rond het einde van de tweede eeuw. Hij werd gearresteerd en in Agen zwaar gemarteld en ter dood gebracht, 3e/4e eeuw. Zijn graf werd gedurende vele eeuwen een druk bezochte bedevaartsplaats: van alle kanten van Europa kwamen de gelovigen zijn hulp afsmeken, schrijft de heilige Gregorius van Tours.
De heilige martelaren Primus en zijn broer Felicianus, romeinse burgers, die na een lang leven in dienst van de Heer, tijdens de vervolgingen zich in het bijzonder ten dienste stelden van de lijdende christenen. Zij besteedden daaraan hun gehele bezit en wisten door te dringen in de gevangenissen om de slachtoffers te bemoedigen en hun die aarzelden moed in te spreken om trouw te blijven aan Christus. Zelf bleven zij ongemoeid in verschillende vervolgingen, maar ten laatste werden ook zij gearresteerd, toen ze reeds hoogbejaard waren.
Na hevige folteringen ondergingen zij de marteldood in Nomentum (Mentana) op een twintigtal kilometers afstand van Rome. Het jaar is niet zeker, genoemd worden: 286 en 303.
De heilige Columba (Colomkille, naar de vele cellen die hij had gesticht), abt, missionaris en bisschop in Donegal; 521-597. Toen zijn koninklijke moeder hem nog droeg in haar schoot, had zij een droom dat een engel haar een sluier bracht, overdekt met bloemen van wonderbaarlijke pracht en verscheidenheid. Die sluier werd opgenomen door de wind en vloog over de vlakten en bergen en wouden van het gehele land. Zo luidt de poëtische beschrijving van Columba’s toekomstige grootheid. Hij was daarom van jongsaf voor het priesterschap bestemd, en werd reeds als kind aan een priester toevertrouwd. Later studeerde hij aan de belangrijkste kloosterscholen‚ de universiteiten van die eeuwen, bij de grote geleerden van zijn tijd.
Daar werden de leerlingen opgevoed, niet alleen in studie maar ook in handwerk. leder op de beurt‚ moest ‘s nachts het koren malen dat de volgende dag gebruikt werd. Bij Columba gebeurde dat zo snel en zo goed dat er plagend gezegd werd dat er vast een engel bij hem kwam om daarbij te helpen. Sommige medeleerlingen hadden kritiek op zijn koninklijke afkomst, omdat er voor Columba nog wel eens een uitzondering werd gemaakt, maar die afkomst zal toch ook wel een rol gespeeld hebben in de grote invloed die hij reeds op jonge leeftijd uitoefende in de monastieke ontwikkeling van Ierland. Voordat hij 25 jaar oud was had hij reeds 37 kloosters gesticht. Na zijn priesterwijding in 546, trok Columba een vijftiental jaren predikend door Ierland, terwijl hij kloosters stichtte o. a. in Derry en Durrow.
Het in een groot woud gelegen klooster van Derry had zijn voorkeur en daar woonde hij de meeste tijd. Ook het woud lag hem na aan het hart en hij verbood dat er bomen geveld werden. Alleen omgewaaide bomen mochten gebruikt worden om vuur te maken voor gasten, of om uitgedeeld te worden aan de armen, die altijd de eerste rechten hadden op de goederen van de monniken. Dagelijks kwamen een honderdtal behoeftigen naar het klooster om daar hun eten halen.
Columba had een grote liefde voor mooie manuscripten en was zelf ook een ijverig kopiist. Er staan ruim driehonderd afschriften van de Evangeliën en van het Psalmboek op zijn naam. Deze boekenhartstocht heeft op een merkwaardige wijze zijn leven beïnvloed, want die bracht hem ertoe ‘s nachts stiekem een afschrift te maken van het mooie psalmboek van zijn vroegere leermeester, de abt Finnian. Toen deze het ontdekte, eiste hij de zonder toestemming gemaakte kopie op als zijn eigendom, en hij werd daarbij door de koning in het gelijk gesteld met de uitspraak: “iedere koe haar kalf”. De woedende Columba protesteerde op de heftigste wijze en uitte zware bedreigingen, zodat de koning wachters langs de wegen stelde om hem te grijpen. Maar Columba wist te ontkomen naar zijn verwanten in Noord-Ierland en organiseerde een grootse wraakonderneming. Zo had deze oudste copyright-kwestie zelfs een oorlog tot gevolg.
Columba werd toen door de synode geëxcommuniceerd wegens het vergieten van christen-bloed, maar onder invloed van de heilige Brendaan werd dit vonnis zo gewijzigd dat hij minstens evenveel heidenen moest bekeren als er christenen gevallen waren. Een geestelijke vader voegde hier nog aan toe dat hij voor eeuwig in ballingschap moest gaan. Misschien ligt hier de oorsprong van zijn latere missie-arbeid. Hij was toen 42 jaar.
In 563 verliet hij in gehoorzaamheid zijn land om pelgrim omwille van Christus te worden. Met twaalf medebroeders trok hij nu naar het eiland Iona, dat voorbestemd was zulk een belangrijke rol te gaan spelen in de geestelijke ontwikkeling van het britse land, vooral in het noorden, het tegenwoordige Schotland. Het was een droefgeestig gebied, nog geen uur gaans in doorsnede, bestaande uit lage, grijze rotsen, waarop geen enkele boom zich had kunnen vestigen door de heftige, met zout beladen stormen, en zonder de grootsheid van woeste rotsen. En altijd was daar het heimwee naar het zo geliefde vaderland dat hij verlaten had, en dat tot uiting kwam in een aantal droefgeestige liederen die van hem bewaard zijn gebleven. Uit wrakhout bouwden zij een armoedig onderkomen, maar door de macht van Columba’s persoonlijkheid ontstond daar op den duur een groot klooster dat het culturele centrum werd van die streek. De schotse koningen werden er begraven, evenals de lichamen van bijna ontelbare aantallen heiligen. De beroemde bisschoppen Aidan, Finian en Colman hebben daar hun vorming verkregen.
In Schotland woonden in die tijd de heidense Picten en Columba slaagde erin een van de koningen te bekeren. Dat gaf een grote steun aan Columba’s missie-arbeid en hij stichtte dan ook meerdere kloosters in dat gebied. De daar gebruikte regel was in hoofdzaak gebaseerd op de levens van de oude egyptische woestijnmonniken.
Columba werkte daar 34 jaar. Er worden vele wonderen van hem verhaald maar zijn persoonlijkheid werd omschreven als iemand die liefde betoonde aan ieder die hij ontmoette; dat zijn gelaat straalde van blijdschap omdat hij zich tot in de grond van zijn hart verheugde door de vreugde van de Heilige Geest. Zo was de persoon die door woeste wraakzucht werd verteerd, veranderd onder de invloed van Gods genade en van de boete die hij zichzelf had opgelegd. Hij sliep op de blote grond, had slechts een steen als hoofdkussen en hield voortdurend strenge vasten. Altijd was hij zich bewust van de tijd en hij gebruikte elk ogenblik om iets nuttigs te doen dat op God betrekking had: lezen, schrijven of Gods woord verkondigen. Maar er was in hem geen somberheid, integendeel, zijn gelaat straalde van blijdschap en zijn innerlijke kalmte was onwankelbaar. Dit gaf een grote, geladen kracht aan zijn liefde, en zo won hij aller harten. Zo velen kwamen er tot hem dat een stroom van stichtingen uitging van dit kleine, armelijke gebied. Er wordt gesproken van driehonderd kloosterstichtingen, en modern onderzoek heeft de bouw van negentig kerken bewezen die op zijn initiatief tot stand kwamen.
Toen hij zijn laatste uur voelde naderen ging Columba om middernacht naar de kerk waar de Metten gebeden werden. Hij knielde neer voor het Altaar, ontving de heilige Communie, gaf de zegen aan de broeders, en hield zijn laatste toespraak: “Mijn geliefde kinderen, dit is het laatste wat ik u opdraag: laat toch altijd vrede en echte onderlinge liefde tussen jullie heersen! Wanneer je dat doet, dan volg je het voorbeeld van de heiligen. God Die kracht schenkt aan de rechtvaardigen, zal jullie helpen, en wanneer ik bij Hem ben, zal ik voor jullie bidden, opdat je niet alleen krijgen zult wat nodig is voor dit aardse leven, maar vooral de beloningen van het eeuwige leven die zijn weggelegd voor wie Zijn wet onderhouden”. Met zijn laatste krachten, en geholpen door zijn celmonnik, hief hij de rechterhand op om de broeders te zegenen. Daarna viel zijn hand omlaag en ontsliep hij kalm in de Heer, in de ouderdom van 77 jaar, in 597.
De maagdelijke martelares Pelagia van Antiochië. Zij was een bijzonder mooi christenmeisje van 15 jaar. Toen soldaten in 304 haar huis binnendrongen om haar te grijpen, wist zij zich, los te rukken, vloog de trappen op en wierp zich vanaf het dak naar beneden om aan ontering te ontkomen. Zij viel dood en wordt daarom geëerd als martelares.
Het is niet zeker of de geschiedschrijver over dezelfde Pelagia sprak van wie hij verhaalt dat zij, samen met haar moeder en haar zuster, zich in de rivier stortte om te ontkomen aan de ontering door de soldaten, zodat zij in elkanders armen de dood vonden.
De heilige Joannes Chrysostomos bespreekt deze zelfmoord en zegt dat zij vervuld was van liefde tot Christus en daarom handelde op goddelijke inspiratie. Zij dacht er niet aan zichzelf te doden, maar het was een poging om te ontsnappen aan haar achtervolgers en de verkrachting die haar te wachten stond, en dan is het geoorloofd risico te nemen. Maar buiten zulke bijzondere omstandigheden is‚ het een grote misdaad zichzelf het leven te benemen. Reeds in de volgende eeuw bestonden er twee kerken die aan haar nagedachtenis waren gewijd.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren Alexander, bisschop van Prusa; Ananias; Thekla, Martha, Mariamna, Enmatha en Maria, in Perzië ter dood gebracht onder Sapor, in 346; en drie maagden van Chios.
Eveneens op deze dag de heilige Alexander, hegoumen van Koesjta, het door hem gestichte klooster aan de Koesta-rivier, waar hij in 1439 gestorven is; Triaise, een maagd in de 4e eeuw; Richard, eerste bisschop van Andria; bisschop Maximianus van Syracuse (Sicilië), waarschijnlijk 4e eeuw; en Julianos, monnik te Edessa in Syrië, vriend van de heilige Efraïm.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.