Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
24 april
De heilige Sabbas (Sabas) Stratelates, een Gothische generaal van keizer Aurelianos (270-275). Hij maakte van zijn rang gebruik om in Rome gevangen christenen te bezoeken en te bemoedigen, en ze op verschillende wijze behulpzaam te zijn. Dit kon niet heel lang duren: hij werd aangeklaagd, gearresteerd en na zware martelingen verdronken in 272.
De heilige Elisabeth, abdis van het Kosmas en Damianosklooster te Constantinopel waar zij reeds als kind was ingetreden. Haar diepe liefde tot God bracht haar tot een warme liefde voor de mensen, vooral de zieken en lijdenden. Zij had de genadengave van ziekengenezing en wist ook veel nood te lenigen. Tijdens haar nachtelijk gebed werd zij meermalen gezien geheel stralend door een onaards licht. Zij ging vredig over naar de hemelse vreugde in 540.
De heilige Doukas (Lukas) van Mitylene, een kundig Grieks kleermaker, had vele welgestelde Turken onder zijn klanten, bij wie hij aan huis kwam werken. Een van die rijke dames raakte verliefd op de knappe jongeman en stelde hem voor haar minnaar te worden. Zoals eens Jozef in Egypte, ontvlood Doukas het Turkse paleis, en zoals eens de vrouw van Potifar, klaagde de tot in haar ziel beledigde dame Doukas aan dat hij haar had willen verleiden. Deze werd daarom gearresteerd. Op voorstel van de dame werd hem de vrijheid beloofd als hij moslim zou worden. Toen Doukas dat, ook na herhaalde foltering, bleef weigeren, werd hij veroordeeld om gespietst te worden, de straf voor christenen die een moslim verleidden. Zo stierf hij op deze dag in 1564.
De heilige Mellitus, aartsbisschop van Canterbury was een Romeinse abt die met een aantal monniken door de heilige Gregorius de Grote in 601 naar Engeland was gezonden om de heilige Augustinus bij te staan in zijn missiewerk. Hij had een brief bij zich van deze paus, waarin er op aangedrongen werd de heilige plaatsen van de heidenen te respecteren, en die uitdrukkelijk verbood deze te vernielen. Zijn wens was het, wanneer ze in christelijk bezit gekomen waren, de afgodsbeelden eruit te verwijderen en ze met gewijd water te reinigen voor de christelijke eredienst. Er moesten nieuwe altaren in worden geplaatst, met relieken van heiligen. Zelfs de ossen die de heidenen plachten te offeren moesten op feestdagen in processie aangevoerd worden en dan geslacht en opgegeten worden ter ere van het feest. Zo zouden de heidenen langs lijnen van geleidelijkheid tot de volle waarheid komen, terwijl oude gebruiken die op zichzelf onschadelijk waren, gedoopt en geheiligd zouden worden.
Toen Mellitus drie jaar zo gewerkt had, werd hij door de heilige Augustinus tot bisschop gewijd en naar de Oost-Saksen gezonden, naar het huidige Londen. Koning Sivert werd gedoopt en Mellitus legde de funderingen van de kerk van de St. Paul’s in Londen op de ruïnes van een Diana-tempel, en ook die van de kerk van de heilige Petros in Westminster.
De volgende koning van Kent bleef echter weer heidens en de ontwikkeling van de kerk kwam tot stilstand. De heidenen wilden het mooie wittebrood hebben dat voor de Communie werd gebruikt, en toen de priesters dit alleen aan de gedoopten wilden geven, werden zij uit het land gezet.
Mellitus zeilde dus naar Frankrijk, maar werd later toch weer naar Kent teruggeroepen, waar hij zijn werk voortzette. Hij werd in 619 tot aartsbisschop van Canterbury gekozen (de 3e op die zetel), en bestuurde nog 5 jaar de gehele Engelse kerk, totdat hij stierf in 624. Beda vermeldt van hem dat zijn lichaam zwaar te lijden had van de jicht‚ maar dat zijn geest gezond en actief was, geheel gericht op God. Hij was edel van geboorte, maar van veel hogere adel was zijn geest
De heilige Egbert, priester-monnik. Hij was een van de vele Engelsen die overstaken naar Ierland, aangetrokken door de gastvrijheid en het intellectuele klimaat van de Ierse kloosters. Tegelijkertijd leefde daar de Griekse aartsbisschop van Canterbury, Theodoros, omringd door een hele schare van jonge Ierse monniken. Beiden vervulden een ideaal van deze eilandbewoners die zo zeer aan hun geboortegrond gehecht waren: de vrijwillige ballingschap omwille van het leven met Christus, ver van hun bezittingen en van hun familiebanden, in een leven van ascese en vooral van intensieve Schriftstudie.
Egbert was nog pas 25 jaar toen de heftige pestepidemie uitbrak die zulk een ravage aanrichtte onder de bevolking van de Britse eilanden. Dagelijks zag hij monniken sterven in zijn klooster, ten laatste werd hij zelf aangetast. Met zijn laatste krachten ontvluchtte hij de ziekenzaal om op een eenzame plek voor het laatst zijn zonden te bewenen. Hij dacht dat de tijd te kort was om werkelijk berouw te hebben en smeekte God zijn leven te sparen tot hij de zonden van zijn jeugd werkelijk zou hebben uitgeboet. Hij deed daarbij de gelofte dat hij dan voor altijd een banneling zou blijven en nooit meer naar Engeland zou terugkeren. Daarna keerde hij naar de ziekenzaal terug en legde zich neer naast een stervende vriend.
Plotseling kwam deze tot bewustzijn en klaagde “Ach, broeder Egbert‚ wat heb je gedaan? ik had me er zo op verheugd samen het eeuwige leven binnen te gaan, en nu laat je me sterven zonder jou, want je gebed is verhoord!” En hij stierf dezelfde nacht terwijl Egbert nog 65 jaren leefde, als een levend voorbeeld van alle monastieke deugden. Hij was door warme vriendschapsbanden verbonden, niet slechts met zijn landgenoten maar ook met de veeleisende Ieren die in hem een ideaal van heiligheid zagen. De vurige ijver waarmee hij zich toelegde op de studie van de heilige Schrift, zijn dorst naar kennis, de onrust die zich van hem meester maakte wanneer hem iets geschonken werd totdat hij het aan de armen had uitgedeeld, en de strenge ascese van zijn levenswijze, wekten ieders bewondering. En hij verwierf daarmee een onweersproken gezag.
Hij kwam op het denkbeeld zijn vurigste monniken te vormen tot missionarissen onder de Germanen en de Friezen en staat daarom aan de wieg van het christendom in onze streken. Eerst was hij zelf daartoe scheepgegaan, zelfs nadat hij door dromen van verschillende monniken daartegen gewaarschuwd was, maar toen zijn schip verging en op de Ierse kust werd teruggeworpen, begreep hij dat het Gods wil was dat hijzelf in lerland moest blijven. Zijn sterke persoonlijkheid en organisatorische begaafdheid vormden een vaste basis van waaruit telkens nieuwe hulptroepen naar de kloosterstichtingen op het vasteland werden gezonden. Want de bekering van deze stammen was een werk van lange adem dat alleen op deze wijze tot een goed einde kon worden gebracht. Door zijn gave om anderen te bezielen, door zijn strategische inzichten over de verdeling van het missiewerk en door het telkens zenden van de geschikte hulpkrachten, heeft hij veel meer tot stand gebracht dan hij door een persoonlijk optreden had kunnen doen. Denken wij slechts aan de vele heiligen die op deze wijze in onze landen gewerkt hebben, zoals Willibrord, Suitbertus, Adalbert en Werenfried.
Ook in Ierland zelf wist hij door jarenlang geduldig aandringen de scheuringen die de kerk verdeelden, tot oplossing te brengen. De laatste 9 jaren van zijn leven woonde hij daartoe in het beroemde klooster van Iona. Hij stierf daar, 90 jaar oud, op de 14e april van het jaar 729, tijdens het Paasfeest, dat toen voor het eerst op dezelfde datum als in heel de christenheid werd gevierd.
De heilige Bova en Doda (Bona), abdissen te Reims. Bova, een nicht van koning Dagobert, leefde op voorbeeldige wijze in het huis van haar ouders tot haar 30e jaar. Toen men haar wilde dwingen in het huwelijk te treden ging zij naar het klooster dat haar broer had gesticht, in een voorstadje van Reims. Zij trachtte daar zichzelf geheel en al weg te cijferen, maar kon, ondanks al haar tegenstand, toch niet verhinderen dat zij later tot abdis werd gekozen. Zij is gestorven in 673. Zij werd opgevolgd door haar nicht Doda, die geheel van eenzelfde geest was vervuld. Haar sterfdatum is onbekend en daarom wordt zij samen herdacht met de heilige Bova.
De heilige Wilfried werd in 634 in Northumbrië uit een adellijk geslacht geboren. Koningin Eanfleda zond hem voor zijn opvoeding naar het klooster in Lindisfarne en later voor zijn voortgezette studie naar Canterbury. In 653 trok hij, als jongeman van 19 jaar, naar Rome om nader kennis te maken met de benedictijner regel. Op weg naar huis kwam hij bij de bisschop van Lyon‚ zelf een Benedictijn, waar hij nog 3 jaar bleef tot hij in de orde werd opgenomen.
In 661 keerde hij naar Engeland terug en hij onderhield nauw contact met de koning. Deze belastte hem met het algemeen toezicht over het godsdienstonderricht voor het volk dat nog aan menig heidens gebruik was gehecht. Hij kreeg ook land voor het oprichten van de benedictijner- abdij te Ripon. Wilfried werd priester gewijd en in 664 bisschop van York. De wijding moest hij in Parijs ontvangen en intussen was de zetel van York door een andere bisschop bezet. Hij ging daar geen ruzie over maken, maar trok rustig naar zijn klooster in Ripon terug, en pas in 670 werd hij als bisschop geïntroniseerd.
Maar nu hij eenmaal in zijn ambt bevestigd was, liet hij zich ook gelden. Hij protesteerde tegen de onderverdeling van het bisdom die de koning, met behulp van de aartsbisschop, had doorgevoerd in 678. In 680 werd hij daarom verbannen en toen hij niet wegging, gevangen gezet.
Na zijn vrijlating ging Wilfried naar het nog heidense Sussex en naar het eiland Wight. Hij stichtte verschillende kloosters en bekeerde de vorst met heel zijn volk. Toen de koning echter gedood was in de oorlog met de Picten, werd Wilfried naar York teruggeroepen in 687, tot hij daar weer door nieuwe moeilijkheden verdreven werd. De laatste 4 jaren van zijn leven bracht hij opnieuw in York door. Toen stierf hij, 75 jaar oud, in 709. Hij werd bijgezet in zijn klooster in Ripon. Later werden zijn relieken naar Canterbury overgebracht, daarom wordt zijn feest in Engeland op 12 oktober gevierd.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren Daniël, een kluizenaar uit het Oosten, die naar Europa gezonden werd en in Arles de marteldood onderging. Hij wordt vooral in Spanje vereerd; Eusebios, Neon, Leontios, Longinos‚ Christoforos, Demetrios, Danabos en Nestobos, die zich hebben bekeerd bij de martelingen van de heilige Georgios‚ en onthoofd zijn in 303 te Nikomedië; de Slavische soldaten Pasikrates en Valentinos werden, nalangdurige martelingen en gevangenisstraf, waarbij de moeder van Pasikrates hem ondersteunde en moed, insprak, te Dorostolon (Mysië) onthoofd in 298; en Nikolaas, door de Turken gedood te Magnesia in 1776.
Eveneens op deze dag de heilige Thomas de Simpele, een monnik in het Syrische klooster bij Antiochië, gestorven te Dafni in de 4e eeuw; Sabbas van het Holenklooster te Kiev, 13e eeuw; Leger, priester van Perthe, in hoge ouderdom gestorven, eind 6e eeuw; Gregorios, bisschop-belijder van Elvira (Spanje); Honorius, bisschop van Brescia; Alexis, recluus van het Holenklooster in Kiev, 13e eeuw; en Dié, abt bij Blois, 6e eeuw.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.