Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
14 april
De heilige Antonios, zijn broer Johannes en hun neef Eustathios uit Litauen. Antonios en Johannes waren beambten aan het hof van de groothertog Olgerd. Zij waren christen geworden en trokken toen de aandacht door hun terughoudende levenswijze. Toen zij op vastendagen geen vlees wilden eten, begrepen de afgodspriesters de oorzaak en zij klaagden hen als christenen aan. Zij werden in de gevangenis geworpen en toen de orthodoxe gemalin van de groothertog stierf, was er niemand meer om hen te verdedigen.
Na een jaar van telkens terugkerende martelingen en scherpe verhoren, bezweek de oudste broer, Johannes, onder de last en hij keerde tot het heidendom terug. De groothertog liet nu ook beide anderen vrij, in de hoop dat Johannes hen zou overhalen eveneens afvallig te worden. Dit bleek een misrekening te zijn. Antonios volhardde in zijn geloof en dat bleek ook invloed uit te oefenen op anderen aan het hof. Hij werd toen opnieuw gevangen gezet, maar hij bleef Christus verheerlijken, tot verbazing van de wacht. Zijn geloof en zijn standvastigheid in de kwellingen trokken steeds meer mensen aan, die hem bezochten in de gevangenis die zo een school werd van godsdienstonderricht.
Intussen werd de afvallige Johannes steeds meer van wroeging vervuld, en hij keerde tot de kerk terug. Tijdens een heidens feest beleed hij openlijk weer christen te zijn. De woedende aanwezigen sloegen hem halfdood, en met wonden overdekt kwam hij, tot beider grote vreugde, weer bij zijn broer in de kerker, en zij ontvingen die dag ook samen de heilige Communie. Een grote schare nieuwsgierigen was hiervan getuige. Om hieraan een einde te maken liet de groothertog Antonios ter dood brengen op 14 april, in de verwachting dat Johannes, die zich reeds eenmaal zwak had betoond, opnieuw zou afvallen. Deze bleef echter vol moed Christus verkondigen aan ieder die naar de gevangenis kwam, en werd daarom 10 dagen later ter dood gebracht op 24 april (hij wordt ook op die dag herdacht).
De jonge Eustathios, die toen nog Krugletz heette, was met verbazing vervuld over hun moed en standvastigheid. Hij wilde de oorzaak daarvan leren kennen en raakte toen zelf zo onder de bekoring van Christus dat hij zich liet dopen. Hij moest toen het wreedste lot van hen ondergaan. Hij werd op afgrijselijke manier gemarteld, en tenslotte evenals de beide anderen opgehangen aan de heilige eik, op de 13e december van hetzelfde jaar 1347.
De heilige Ardalion was een toneelspeler, we zouden nu zeggen: een cabaretier, die op het toneel de christenen belachelijk moest maken. Op het toneel werd een foltering in scene gezet, waarbij Ardalion de rechter op zo snedige wijze van antwoord diende dat het publiek van plezier begon te juichen. Maar toen werd Ardalion, die blijkbaar werkelijk kunstenaarsgevoeligheid bezat, er zich plotseling van bewust wat iemand moest bezielen die zich in werkelijkheid zo gedroeg. In een flits kwam hij tot de overtuiging dat alleen maar de volledige werkelijkheid iemand daartoe in staat kon stellen, en toen riep hij uit dat hij dat niet gespeeld had, maar dat het zijn heilige overtuiging was. Hij werd voor de rechter gebracht die hem in het vuur deed werpen, en zo voltooide hij zijn getuigenis, tegen het jaar 300 in Rome.
De heilige Fronto zei in het 13e regeringsjaar van keizer Antoninos tegen zijn 70 broeders: “Laat ons naar de woestijn gaan om God in eenzaamheid te dienen.” Zij stemden toe. leder nam wat olijven mee en een scherpe schoffel en zij trokken de wildernis in. Maar op den duur verloren zij de moed: zij leden honger en de omstandigheden waren zo zwaar dat ze eraan twijfelden of dit leven vol te houden was. God kan toch evengoed in de stad of in het dorp gediend worden, wat heeft het voor nut dood te gaan van honger en totaal uitgeput te worden door de nachtelijke gebedsdiensten? Maar Fronto sprak hun moed in en zei: “Ik weet wel wat jullie morren onder elkaar. Maar laten we werkelijk geloven in het Evangelie. Daar wordt ons gevraagd niet bezorgd te zijn over de volgende morgen, wat we dan zullen eten en drinken, want Gods belofte staat als een rots. Zoek eerst Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dan zullen al deze dingen u erbij gegeven worden. Laten we toch niet terugkeren en daardoor tegen God zeggen, dat we twijfelen aan Zijn woord en geen vertrouwen hebben in Zijn belofte.”
In die tijd woonde er aan de Nijl een rijk man die een groot feestmaal had gehouden. Geheel verzadigd lag hij in bed en toen kwam de gedachte in hem op aan de kluizenaars die God dienen door te vasten, te midden der barre rotsen, ver weg in de woestijn.
Hij schaamde zich, zo goed doorvoed te zijn terwijl die anderen misschien wel gebrek leden, en hij besloot hun voedsel te sturen. De volgende dag laadde hij voedsel op 70 kamelen en voegde er nog 5 kamelen bij met hooi voor onderweg. Daarop joeg hij de hele troep de woestijn in, in de hoop dat Gods engel hen zou leiden naar de plaats waar het het hardste nodig was. Vier dagen later arriveerden de kamelen bij Fronto en de broeders. Die waren natuurlijk uiterst verheugd. Zij laadden het hooi af en wasten de voetzolen van de kamelen die zich wonden hadden gelopen op het scherpe grind; zij zochten vers gras en maakten een beschutte ruimte waar de kamelen konden uitrusten. Toen openden ze de voedselvoorraad en zij aten en dankten God. De volgende morgen besloten ze op Fronto’s raad slechts de helft van het voedsel te behouden. De andere helft pakten ze weer op de kamelen en zonden deze weg.
Acht dagen na zijn spontane opwelling was de rijke met zijn gezin aan de maaltijd en hij zat in zorg over zijn kamelen, die waarschijnlijk verloren waren. Terwijl ze daarover met elkander aan het praten waren hield een van hen plotseling stil, luisterde en riep: “lk hoor een bel in de verte bij de bergen.” Allen stormden naar buiten en daar zagen ze de lange kamelenrij terugkeren, en vol blijdschap dankten zij God. En sindsdien zond hij elk jaar op deze wijze voedsel naar Fronto en zijn broeders. Dit gebeurde in de tweede eeuw en het is door een tijdgenoot opgetekend; zijn geschrift wordt vermeld door de heilige Hiëronymus.
De heilige Lambertus‚ bisschop van Lyon, abt van Fontenelle. Volgens een levenspatroon dat we vaak zien bij de oud-Frankische heiligen, stamde hij uit een adellijk geslacht, toonde bij zijn opvoeding een opvallende intelligentie, kwam daardoor tot een vooraanstaande positie aan het hof, kreeg tegenzin in het leeghoofdige bestaan en de bekrompen onderlinge naijver, begon na te denken over de eigenlijke betekenis van het leven, ontdekte de mogelijkheid van het dienen, niet van een aards vorst, maar van de Koning van heel de schepping, en werd daarom monnik. In zijn geval trad hij in bij de abdij van Fontenelle, onder de heilige Wandrille, en voelde zich eindelijk op zijn plaats. Zijn talenten brachten hem ook hier vanzelf in de leiding, en na de dood van de heilige stichter werd hij tot diens opvolger gekozen in 666.
Hij was een liefhebbende vader voor zijn monniken en onder hen waren ook verschillende latere heiligen. Dit leven van kalme toewijding duurde 12 jaar, toen koos de kerk van Lyon hem tot haar herder. Lambertus verzette zich hevig, maar kon op de duur niet blijven weigeren. Zo heeft hij de laatste 10 jaren van zijn leven de kerk als bisschop gediend, tot hij stierf in 688.
De heilige Tiburtius, zijn broer Valerianus en de officier Maximus, die hun lijden ondergingen te Rome in 229. Valerianus was de echtgenoot van de heilige Cecilia en door haar tot Christus bekeerd. Op zijn beurt had hij Tiburtius overtuigd van de waarheid. Maximus die hen naar de strafplaats moest geleiden, werd getroffen door hun moed en de bezieling waarmee zij spraken. Hij wilde deel hebben aan hun lot, bekende christen te willen zijn, en werd samen met hen gedood. De heilige Cecilia, die tot dan toe met rust gelaten was, zorgde voor hun begrafenis.
Tiburtius bekleedde waarschijnlijk een voorname positie, want de begraafplaats van Pretexta, waar zij werden bijgezet, droeg voortaan de naam van Tiburtius.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren Azades de eunuch en 1000 mede-martelaren, in de Paasweek gedood in Perzië, 341; en Proculus‚ bisschop van Terni, samen met de maagd Domnina en haar medezusters.
Eveneens op deze dag de heilige Abundius, koster van de Sint Pieterskerk in Rome.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.