Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
7 april
De heilige Georgios, bisschop van Mitylene op Lesbos, had zijn diocees gedurende lange jaren als een trouwe beheerder van Christus’ kudde bestuurd.
In zijn ouderdom werd hij wegens het verdedigen van de iconenverering naar Chersonesos verbannen, waar hij gestorven is in 816.
De heilige Kalliopos, de jonge zoon van de rijke christen weduwe Theoklia, te Pergos in Pamfylië. Hij genoot een zorgvuldige opvoeding; toen de vervolging uitbrak, zond zijn moeder hem in een kist, samen met veel andere goederen en een stoet bedienden, naar een van haar bezittingen in een rustiger gebied.
Dit mooie plan mislukte echter. Buiten de stad was de jongen uit zijn kist gekropen en nieuwsgierig liep hij rond in hun eerste aanlegplaats, de havenstad Pompeiopolis. Daar kwam hij in een discussie terecht waardoor bleek dat hij christen was. Hij werd gegrepen en voor de prefect gebracht. Toen deze zijn naam hoorde en zijn rijkdom zag, stelde hij hem voor dat geloof te laten varen en zijn dochter te trouwen. Kalliopos antwoordde dat hij niet kon trouwen zonder toestemming van zijn moeder, en dat er bovendien geen sprake van kon zijn dat hij het christendom zou afzweren. De prefect stelde toen zijn standvastigheid op de proef door hem te laten geselen met loden zwepen, en toen hij de jongeman hiermee niet kon klein krijgen deed hij hem de foltering van het messenrad ondergaan, waardoor zijn lichaam van onder tot boven verscheurd werd. In deze toestand werd hij in de gevangenis geworpen.
Intussen was een der bedienden naar Pergos teruggereisd en had Theoklia ingelicht. Deze haastte zich om haar zoon op te zoeken en vond hem in de gevangenis. Zijn lichaam was zo gezwollen door de ontstoken wonden dat hij niet kon opstaan om zijn moeder te begroeten, maar hij glimlachte dapper en zei: “Welkom moeder U bent gekomen om getuige te zijn van het lijden van Christus”. En zij antwoordde: “Gezegend ben ik en gezegend is de vrucht van mijn schoot, die ik aan Christus heb opgedragen zoals Anna dat eertijds met Samuël heeft gedaan”.
Die nacht bleef zij bij hem in de gevangenis, verzorgde zijn wonden en zat aan zijn voeten. De volgende morgen werd hij weer voor de prefect gebracht, die hem tot de kruisdood veroordeelde. Het vonnis moest voltrokken worden op de Grote Donderdag, maar de moeder had de beulen omgekocht om het vonnis een dag uit te stellen zodat hij op dezelfde dag zou gekruisigd worden als zijn Heer en Meester. Maar zij dreven de spot met haar en kruisigden haar kind met het hoofd naar omlaag. Zij bleef bij hem totdat hij gestorven was. De beulen namen hem van het kruis en legden hem in haar schoot. Zij legde zijn armen om haar hals en boog zich over dat gemartelde gezicht. Toen brak haar hart en zij was weer verenigd met Christus en Zijn martelaar, in het jaar 304.
De heilige diaken Rufinos en de maagd Aquilina werden te Sinope aan de Zwarte Zee gefolterd en onthoofd. Een groot aantal soldaten (200) werd door hun moed bezield om Christus te belijden; zij stierven eveneens de marteldood.
De heilige Daniël van Perejaslavl, waar hij in 1453 geboren was. Hij leefde in verschillende kloosters gedurende een groot deel van zijn leven. Tenslotte bouwde hij zelf het Drieëenheidsklooster in het gouvernement Wladimir, waar hij de abt was tot aan zijn dood in 1540. Als bijzondere plicht had hij op zich genomen barmhartigheid te bewijzen aan de gestorvenen. Wanneer hij hoorde dat een ongelukkige op straat was overleden, zorgde hij voor de begrafenis en hij bleef bidden voor wie zo eenzaam gestorven was.
De heilige Nil (Nilas) Sorski, in 1433 geboren uit het bojarengeslacht Majkow, in de omgeving van Moskou, was monnik van het nog niet zo lang tevoren door Kyrillos, een leerling van de heilige Sergios van Radonesj, gestichte Bjelozeroklooster (aan het Witte Meer). Daar werd bijzonder de nadruk gelegd op zware handenarbeid. Hij was diep onder de indruk van het leven van de woestijnvaders, en trachtte hen zoveel mogelijk na te volgen. Op hun voorbeeld maakte hij, samen met een mede-monnik Innokenti, ook de grote tour door het Oosten om het monniksleven aldaar te leren kennen. Ze hoopten daar het oude monnikendom terug te vinden: het geestelijk leven in hun klooster was sterk achteruit gegaan na de dood van de stichter.
Vooral bezocht hij de kloosters van de Athos en hij verbleef jarenlang in de cellen en grotten van de kluizenaars. Nil las er de grote ascetische vaders: Antonios, Basilios, Efraïm de Syriër, Makarios, lsaäk de Syriër, Johannes Klimakos‚ Dorotheos, Maximos de belijder, Simeon de nieuwe Theoloog, Nilos en Gregorios van de Sinaï. In Rusland teruggekeerd vond hij, samen met de trouwe Innokenti, een eenzame plek aan de oever van het riviertje de Sora, niet zo heel ver van hun oorspronkelijke klooster, in het gouvernement Novgorod, waar hij een cel en een kerkje bouwde. Hij was zo zichtbaar getekend door zijn innig geestelijk leven dat zich reeds spoedig anderen bij hem voegden, die in zijn nabijheid en onder zijn leiding wilden leven. Zo ontstond er bijna vanzelf een klooster. Eigenlijk was het geen klooster maar een gemeenschap van kluizenaars. De monniken woonden met 2 of 3 in aparte hutten op hoorafstand in het bos aan de oever van de Sora. Ze kwamen bijeen voor de diensten in de kerk. Het geheel werd “de Skiten” genoemd, een tussenvorm tussen het gemeenschapsklooster en het strikte kluizenaarsleven. Volgens het voorbeeld van de vaders uit het Oosten kwamen de leerlingen alleen op zaterdag, zondag en feestdagen bij elkaar in de kerk. De vigilie duurde ook werkelijk de gehele nacht: na elk kathisma waren er drie of vier lezingen uit de heilige vaders. Bij de Goddelijke Liturgie werden alleen Trisagion, Alleluja, Cherubijnenhymne en Canon gezongen, al het andere werd langzaam gereciteerd. Op zaterdagen ging men naar het kerkhof voor een pannichide voor de overledenen. De andere dagen bleef men in de cel. Men bad zelf het officie en spande zich in om te komen tot geestelijk gebed door het beoefenen van het Jezus-gebed. Verder deed men daar handwerk om zijn levensonderhoud te verdienen. Liefst geen landbouw, omdat dit de mens te zeer in beslag neemt. Nil voerde een uiterst strikte regel in. De broeders mochten slechts in de ergste nood aalmoezen aannemen. Alles moest van de grootste eenvoud zijn, ook de kerk. Hij gebruikte bijvoorbeeld voor de Goddelijke Liturgie een houten kelk. De monniken mochten niet buiten het klooster gaan; vrouwen werden er niet toegelaten. Bezit van goederen was verboden, evenals alle dingen die de monnik zouden kunnen afleiden van zijn doel: een leven van innerlijk gebed. Hij schreef ook uitvoerige werken over het geestelijk leven. Zelf deed hij zware lichamelijke arbeid bij de opbouw van het klooster. Het gehele leven was zo streng dat van de groep idealistische jongeren die bij hem gekomen waren, slechts 12 monniken het bij hem uithielden. Maar terwijl hij voor het eigen klooster zo onvermurwbaar streng was, bestreed hij met alle kracht de harde behandeling van ketterse sekten. Men moest daarin handelen zoals Christus in het Evangelie leert, en hen winnen door liefde. Toen hij uitgenodigd was om deel te nemen aan een synode in Moskou, zette Nil zich ook in voor een algemene kloosterhervorming‚ waarbij de kloosterbezittingen aan de staat zouden worden overgedragen. Zijn groep werd daarom de “belangenlozen” genoemd. Deze groep werd echter heftig bestreden door de richting van Josef van Wolokolamsk, de stichter van de grote kazerne-kloosters met grootgrondbezit, met wie hij een langlopende discussie had over de praktische uitvoering van het kloosterideaal. Deze richting kreeg de overhand, Nil keerde naar zijn eenzaamheid terug, kreeg geen nieuwe monniken meer en raakte in vergetelheid.
Zelfs zijn oorspronkelijke levensbeschrijving is verloren gegaan. Pas 3 eeuwen later kreeg hij weer bekendheid door het werk van de heilige Païssi Velitskovski, die Nils geschriften tot uitgangspunt nam voor de hernieuwing van de startsi-beweging, een gehele opeenvolging van geestelijke leiders, die onderricht gaven in het Jezus-gebed en die starets (oudvader) werden genoemd. Hij is gestorven de 7e mei van het jaar 1508. In een brief schreef hij over zijn levenswijze: “lk houd mij in hoofdzaak bezig met het doorvorsen van de goddelijke Schrift, allereerst de geboden van de Heer met de verklaringen erover, en vervolgens de overlevering van de apostelen. Daar komt dan nog bij de levens en onderrichtingen van de heilige vaders. Dat alles moet met de grootste oplettendheid worden onderzocht. Wanneer ik het begrepen heb, schrijf ik het over ter wille van de Heer en tot nut van mijn ziel, en ik leer het van buiten. Daarin ligt heel mijn leven, ja, mijn adem. En wanneer het mij overkomt dat ik iets moet doen wat ik niet vind in de heilige Schrift, dan laat ik het liggen zolang ik niets daarover gevonden heb, daar ik het dan blijkbaar naar Gods wil en inzicht niet mag doen, want ik wil totaal niets ondernemen volgens mijn eigen wil en mijn eigen oordeel. Of ge nu als gemeenschapsmonnik of ais kluizenaar leeft, blijf acht geven op de heilige Schrift en volg het voetspoor van de vaders, of wees onderworpen aan iemand die ge kent als een geestelijk mens in zijn woorden, leven en oordelen. Want voor wie werkelijk naar het geestelijk leven streven – en dat geldt voor alle tijden – zullen de woorden van onze Heer altijd smetteloos zijn als gelouterd zilver, kostbaarder dan goud en edelstenen, zoeter dan honing en raat.” Aan het einde van zijn regel schrijft hij: “lk, onwaardige Nil, vraag aan de met mij verwante vaders en broeders, die mijn inzichten delen: Wanneer ik gestorven ben, werp dan mijn lichaam ergens in de wildernis om opgevreten te worden door de wilde dieren en de vogels, want het heeft veel tegen God gezondigd en is geen begrafenis waard. En als ge dit niet wilt doen, stop mij dan hier, waar ik leef, onder de grond, zonder ceremonieel.”
De heilige Afraätes de Pers, gevierd op 29 januari, maar ook op deze dag. Over zijn verblijf in Antiochië vertelt Theodoretos, die hem goed gekend heeft, het volgende verhaal. Afraätes was uit de woestijn naar de stad gekomen om de christenen te helpen in hun strijd tegen de door de keizer gesteunde Arianen. Op een dag, terwijl hij voor het gemeenschappelijk gebed op weg was naar de kerk aan de rivier, ontmoette hij de keizer. Afraätes was een bekende figuur en de keizer hield hem staande en vroeg waarom hij zo’n haast had. “Sire, ik ben op weg om te gaan bidden voor de gehele wereld, en in het bijzonder voor het rijk”. “Maar je hebt toch de gelofte van kluizenaarschap afgelegd, wat doe je in de stad?” “Prins, als ik een jong meisje was in het afgesloten verblijf, maar het huis van mijn vader zou in brand staan, zou ik dan moeten blijven zitten tot ik verbrand was of aan het werk gaan om te blussen?” “Dan moet je natuurlijk het vuur zien te doven!” “Maar daar ben ik mee bezig, sire! Het Huis van mijn Vader staat in brand, het wordt verteerd door de ketterij, en ik ben uit mijn boudoir gerend om de brand te stuiten. Ik groet u!”
Een soortgelijke dialoog wordt enige tijd later over hem gemeld. Afraätes onderhield zware ascese. Hij leefde van slechts een stuk brood per dag, dat hij at in het begin van de nacht: pas in hoge ouderdom gebruikte hij daarbij nog was groente om het brood naar binnen te kunnen krijgen. Hij sliep op een dunne mat op de gronden droeg dag en nacht slechts één kledingstuk, tot het hem als vodden van het lichaam viel. Dit hoorde de prefect van Antiochië. Deze bezocht hem en bracht een nieuwe mantel voor hem mee. De kluizenaar vroeg hem: “Ik heb een dierbare oude vriend die al jaren bij me is. Zoudt u willen dat ik die inruilde voor een nieuwe vriend?” “Natuurlijk niet.” “Dan zult u me toch wel verontschuldigen dat ik de voorkeur geef aan mijn oude mantel, al is die nog zo versleten”.
De heilige Sabbas de nieuwe, van het eiland Kalymnos‚ geboren in 1862 in Noord-Griekenland. Zijn ouders hadden een dorpswinkeltje, waar hij vanaf zijn 12e jaar hielp, zij het zonder veel enthousiasme. Zijn belangstelling ging uit naar een rechtstreekser geestelijke levenswijze, en zo gauw hij de kans kreeg trok hij naar de Athos. Daar vond hij onderdak in de skite van de heilige Anna, waar waarschijnlijk een kennis of familielid huisde. Hij vond er gastvrijheid maar werd nog geen monnik: hij was nog te ongedurig.
“Hij trok daarom verder, ging op pelgrimstocht naar het heilig Land toen hij zo’n 25 jaar oud was, en kwam terecht in het oeroude klooster van de heilige Gregorios, Choseba genaamd. In die ruwe omgeving, waar nog de oude harde ascese in ere werd gehouden, voelde hij zich thuis. Hij bleef er en ontving er na 3 jaar de monnikswijding, in 1890. Hij bleek talent te hebben voor het schilderen en vier jaar later ging hij voor enkele jaren terug naar de skite van de heilige Anna op de Athos, waar een van de bekendste schilderscholen van de heilige Berg is gevestigd, om zich te bekwamen in het iconen-schilderen.
In 1897 was hij weer in het Choseba-klooster waar hij voorlopig rustig deelnam aan het gewone monniksleven. Na enkele jaren werd hij diaken en daarna priester gewijd, zonder dat er verder veel veranderde. Alleen moest hij, wanneer hij de beurt had, de diensten leiden en de heilige Liturgie vieren voor de vaders en broeders.
Nadat hij zo 10 jaar in Choseba had geleefd, beving hem toch opnieuw de onrust en de volgende 9 jaar was hij weer in de skite van de heilige Anna. Hij had nu de middelbare leeftijd, 54 jaar, en nam voorgoed afscheid van de Athos. Hij zocht naar een plaats waar hij zelfstandig zijn streng ascetisch leven kon leiden, trok een beetje door Griekenland, hoorde daar spreken over een heilige bisschop Nektarios, en ging die opzoeken op het eiland Egina, niet ver van Athene. Nektarios had daar een zusterklooster gesticht en Sabbas gaf er een aantal jaren les in iconen-schilderen.
Hij was ook getuige van het sterven van bisschop Nektarios, dat zulk een diepe indruk maakte op de omgeving, vooral toen het lichaam de myron begon af te scheiden, die heel de omgeving met een lieflijke geur vervulde als hemelse getuige van diens heiligheid. Sabbas trok zich 40 dagen in zijn cel terug en kwam toen met een icoon waarop de overledene als een heilige werd voorgesteld. De ontstelde abdis, die al zoveel moeilijkheden met kerkelijke overheden had meegemaakt, wierp tegen dat dit toch niet mogelijk was zolang hij nog niet officieel heilig was verklaard. Maar Sabbas wist haar over te halen de icoon toch ter verering uit te stellen in de kerk.
De roem van de heilige Nektarios verspreidde zich weldra over geheel Griekenland, en steeds meer mensen kwamen naar het graf van zulk een grote heilige uit hun eigen tijd. Maar voor vader Sabbas werd het nu te druk, en opnieuw ving een tijd van rondtrekken aan. Tenslotte vestigde hij zich op het afgelegen eiland Kalymnos, als geestelijke vader van het monialenklooster van Allerheiligen. Hij bouwde voor zichzelf een paar cellen en een kerkje, schilderde iconen, leidde de diensten van de monialen, hielp hen met alles wat hij kon, en hoorde biecht. De eilandbewoners ondervonden veel moeilijkheden door de Italiaanse bezetting, maar Sabbas stond hen bij en leerde hen, het onvermijdelijke met berusting te aanvaarden als de wil van God, en op Hem te blijven vertrouwen.
Ook hier zette hij zijn ascetische levenswijze voort: zijn gewone voedsel bestond uit prosfora-brood met de wijn die overgebleven was van de communie. Heel zelden gebruikte hij iets dat gekookt was en nooit vlees of vis. Geld dat hij voor de iconen of als aalmoes kreeg, ging ongeteld in de la, vanwaar hij het weer uitdeelde aan weeskinderen en armen. Het moest vóór de avond uitgegeven zijn, want het kwam niet te pas dat een monnik ‘s nachts nog geld onder zijn beheer zou hebben. Wanneer arbeiders iets voor hem moesten doen, moesten zij maar zelf het hun toekomende geld uit de la nemen, daar keek hij verder niet naar.
Hij was altijd ernstig en tegelijk heel innemend: onbedorven mensen hebben een fijn gevoel voor iemand die heilig is. Hij onderbrak uitbundig gelach van volwassenen, dat was alleen goed voor kinderen. Hij was mild in zijn oordeel over de gewone fouten van de mensen, alleen tegen vloeken trad hij met grote beslistheid op en gaf daar in de biecht ook echte straffen voor. Het is God beledigen, ook wanneer het uit onnadenkendheid gebeurt, en daar wilde hij zijn mensen voor sparen.
Intussen was hij 86 jaar oud geworden, en 7 april 1948 stierf hij in stilte, zoals hij geleefd had. Na herhaald uitstel werden in 1957, op deze zelfde dag, zijn relieken opgegraven, waarbij zich dezelfde wonderbare geur verspreidde die hijzelf bij de heilige Nektarios had waargenomen. Er begonnen steeds meer wonderen te geschieden, zowel bij zijn graf als elders, waar de heilige Vader Sabbas werd aangeroepen. Na enige tijd kan een officiële heiligverklaring door de Griekse kerk verwacht worden, maar de verering door het orthodoxe volk is al begonnen.
De heilige Hegesippos was een van de joden uit de christengemeenschap van Jeruzalem. Hij bezocht Rome tijdens het pontificaat van de heilige Anicetus en bezocht de verschillende kerken die hij onderweg passeerde, terwijl hij langer verblijf hield in Corinthe. Tot zijn grote vreugde trof hij overal hetzelfde geloof aan zoals het naar waarheid werd onderricht in Jeruzalem. In Rome schreef hij in 5 boeken de geschiedenis van de jonge kerk. Dit werk uit de jaren 130, is helaas verloren gegaan, maar de beroemde kerkschrijver Eusebios had het in zijn bezit en heeft er rijkelijk uit geput. Daardoor is de inhoud van Hegesippos werk voor ons bewaard gebleven. Hij is gestorven in het jaar 180.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren: Gilbert, monnik-martelaar, 888; bisschop Epifanios met Donatus, Rufinus en 13 anderen in N-Afrika; priester Peleusios te Alexandrië; en Kyriakos met 10 anderen te Nikomedië.
Eveneens op deze dag de heilige Levky, kloosterstichter aan de Rusarivier; Clotarius, monnik in Champagne, 800; en bisschop Saturninus van Verona.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.