Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
31 maart
De heilige Hypatios, bisschop van Gangra, werd op het 1e oecumenische concilie door allen geloofd om zijn diep geestelijk leven en om de wonderen die op zijn voorbede geschiedden. Op zijn terugreis van Constantinopel werd hij door een van de veroordeelde ketters aangevallen, die hem bij de keel greep en in de modder wierp. Een van de vrouwen uit die groep greep een zware steen en smeet die op het hoofd van Hypatios, zodat deze stierf, in het jaar 326.
De vrouw schrok hevig van wat zij gedaan had, zij verloor haar verstand en begon zichzelf te verwonden door zich te slaan met de steen die een moordwapen was geworden. Christenen namen haar toen mee met zachte drang en brachten haar bij het lichaam van de heilige, en om hun gebed werd zij genezen. De rest van haar leven bracht zij door in boete en gebed.
De heilige Hypatios, abt van Rufiana, was de zoon van een Frygische geleerde. Toen hij 18 jaar oud was, wilde hij zijn leven aan Christus wijden, om een filosoof te zijn van de werkelijkheid en niet van menselijke gedachten-bouwsels‚ zoals zijn vader. Hij liep van huis weg en ging naar Thracië, waar hij het leven leidde van een asceet. Anderen die hetzelfde doel voor ogen hadden, zochten zijn gezelschap, zodat er binnen enkele jaren een monnikengemeenschap ontstond. Daar werd natuurlijk over gepraat en zo kwam zijn vader hem op het spoor en begon hem lastig te vallen.
Toen trok Hypatios naar het verlaten klooster van Rufinos. Dit bleek levensvatbaar te zijn nu een eensgezinde groep zich daar vestigde, en er groeide een groot klooster, met Hypatios aan het hoofd. Daar is hij gestorven rond 446.
De heilige Apollonios leefde 40 jaar als kluizenaar in de woestijn van de Thebaïde. Daarna stichtte hij te Hermopolis een klooster, waar op den duur niet minder dan 500 monniken samenkwamen. Daar is hij ook gestorven, rond 395.
De heilige Benjamin was de diaken van bisschop Abdas van Perzië. Deze had een heidense tempel in vlam gezet, welke tot de grond toe afbrandde. Beiden werden aan onmenselijke folteringen onderworpen, rond 420.
De heilige Akakios, bisschop van Melitene in Azië, waar vele Marcionieten leefden. Om zijn hartelijke goedheid noemde men hem meestal Agathangelos, de goede engel. Tijdens de vervolging van Decius bezielde hij zijn gelovigen met zoveel moed dat niemand afvallig werd en aan de afgoden offerde. Akakios werd voor de rechter geleid als de organisator van het verzet tegen de keizer. Hij wist zich echter met zoveel welsprekendheid te verdedigen dat hij op last van de keizer werd vrijgelaten, in het jaar 250.
De heilige Jozef de aartsvader, de 11e van de 12 zonen van Jakob. Zijn romantisch levensverhaal wordt uitvoerig beschreven in het Oude Testament (Gen. 37-50). Hij was de zoon van Rachel, de eerste liefde van Jakob, en werd door hem voorgetrokken boven de anderen. De jaloerse broers beraamden een moordaanslag op hem, maar in plaats daarvan verkochten zij hem als slaaf naar Egypte. Door zijn profetische gaven kreeg hij geweldige invloed, en hij steeg van veroordeeld gevangene tot rechterhand van Farao, waarbij hij tijdens een grote hongersnood heel het land in het bezit van de Farao bracht.
Uitvoerig wordt verhaald hoe Jozef handelde met zijn broers, en hoe heel de Joodse stam zich vestigde in Egypte. Eerst werden zij daar ontvangen als redder in de nood, maar toen hun stam daar floreerde werden zij tijdens volgende geslachten behandeld als gastarbeider en verzonken zij in slavernij. Met hun redding door de hand van Mozes begon de heilsgeschiedenis duidelijk zichtbaar te worden.
Jozef stierf rond het jaar 1700 vóór Christus, hij was toen 110 jaar oud, en zijn gebeente werd meegenomen op de tocht naar het Beloofde Land.
De heilige Innocentios van Alaska werd geboren als Joan Popov, zoon van de koster van de kerk van de heilige Profeet Elia, in het gewest lrkoetsk. Zijn ziekelijke vader leerde hem lezen toen de jongen pas 5 jaar oud was, en stierf kort daarna, 40 jaar oud. Zijn weduwe bleef achter met vier kinderen, in behoeftige omstandigheden. Joan kwam toen in huis bij zijn oom de diaken. De begaafde jongen was nog geen zeven jaar toen hij tijdens de heilige Liturgie de Apostel mocht lezen met zulk een heldere stem en zo vol begrip dat ieder erdoor ontroerd was. Bemoedigd door deze algemene sympathie, poogde zijn moeder de opengevallen post van koster door hem over te laten nemen, zodat ze tenminste een geregend inkomen zouden hebben, maar dit werd geweigerd. Wel werd Joan toen hij 9 jaar oud was, naar het theologisch seminarie van Irkoetsk gezonden.
In datzelfde jaar kwam ook zijn oom, die intussen zijn vrouw verloren had, als monnikpriester naar Irkoetsk en was zo in staat om met Joan, op wie hij bijzonder gesteld was, in contact te blijven.
Op het seminarie was Joan weldra de beste van zijn klas. Hij was groot, goedgebouwd en had een knap uiterlijk, maar hij was een echt studiehoofd, ernstig en vroegrijp, zodat hij geen grote populariteit genoot onder zijn klasgenoten. Met zijn schoolwerk was hij altijd vlug klaar en zijn vrije tijd bracht hij het liefst door in de werkplaats van zijn oom, vader David. De verschillende soorten handwerk die hij daar leerde, zouden hem in de toekomst goed van pas komen, maar wierpen nu reeds hun vruchten af.
Met als gereedschap slechts een mes en een priem bouwde hij, volgens een antieke beschrijving, een goed werkend wateruurwerk uit hout en berkenschors. Dit oogstte algemene bewondering, temeer daar er in die tijd in Siberië nauwelijks een uurwerk te vinden was. En toen hij voor al zijn kameraden een eenvoudige zakzonnewijzer sneed, begonnen ze hem toch wel met heel andere ogen te beschouwen.
In die tijd besloot de bisschop een uurwerk te laten bouwen voor de klokkentoren van zijn kathedraal, en hij liet een vakman komen uit West-Rusland. Daar moest Joan natuurlijk bij zijn en hij was al spoedig de gewaardeerde assistent van de klokkenmaker bij het snijden van de grote tandraderen, omdat hij zo handig en nauwkeurig werkte. De bisschop vond dat hij er te veel tijd aan besteedde en meende dat het ten koste van zijn studie zou gaan, maar Joan bleef onveranderd de eerste van zijn klas.
Toen hij 20 jaar werd, moest hij een verreikende beslissing nemen, namelijk kiezen tussen trouwen of doorgaan met zijn studie. Hij koos het huwelijk en daardoor kwam er een wending in zijn leven. In 1818 kwam er uit Moskou een verzoek aan de bisschop om twee begaafde studenten naar de theologische academie te zenden. De bisschop stelde alles in het werk om Joan daarvoor te bestemmen, maar omdat hij aan de overkant van de door de dooi hevig gezwollen rivier woonde, waarop geen verkeer mogelijk was, kon hij hem niet bereiken, en Joan trad in alle gemoedsrust in het huwelijk met zijn uitverkorene, daarbij zijn theologen-loopbaan afsnijdend.
Hij kwam nu als diaken in een kerk van Irkoetsk, rondde zijn studie aan het seminarie af, en werd leraar aan de parochieschool. In 1821 werd hij priester gewijd. Hij won de liefde en de hoogachting van zijn parochianen door zijn goedheid, zijn grote ijver in het herderlijk werk, en de kalmte die er van hem uitging bij het vieren van de heilige diensten. Zijn verblijf daar zou echter maar twee jaar duren.
In 1823 werd het diocees Irkoetsk gevraagd een priester te leveren voor het missiewerk op het eiland Unalaska, een van de Aleoeten, waar de meeste inwoners reeds christen waren. Niemand voelde er echter iets voor om op zulk een plaats aan het einde der wereld te gaan werken, ook Joan niet. Toen ontmoette hij een Rus die daar 40 jaar had gewerkt en die nu in zijn vaderstad terugkwam.
Deze sprak met zoveel warmte over de eilanders, over de vurigheid waarmee zij zich wijdden aan het gebed en het grote verlangen dat zij toonden naar het woord van God, dat vader Joan in zijn hart werd geraakt. Hij vertelt: ‘Plotseling voelde ik me in brand staan van verlangen om zulke mensen te dienen. Ik kon bijna niet wachten om de bisschop op de hoogte te stellen van mijn voornemen daarheen te gaan. Hij scheen erdoor verrast en zei alleen maar “We zullen zien”.’
Het is begrijpelijk dat de bisschop niet graag zo’n uitstekende priester kwijt wilde en hij liet de zaak dan ook een beetje betijen. Maar toen hij zag dat de jonge priester vastbesloten bleef, gaf hij zijn zegen en benoemde hij hem tot missionaris voor het gebied Unalaska. Met vrouw, zoontje, schoonmoeder en broer begaf hij zich op weg, en aan de Lena scheepten zij zich in op een vrachtschuit, die hen 2000 km meenam, naar het Noord-Oosten tot Yakoetsk, waar de rivier ombuigt naar het Noorden. Te paard trok de kleine groep nu verder, nog 1000 km naar het Oosten, door moerassen waar geen weg te bekennen viel, geteisterd door dichte zwermen muskieten, terwijl de paarden vaak met veel moeite losgetrokken moesten worden uit onzichtbare modderkuilen waarin ze waren vastgeraakt. Het was een eindeloze reis, maar eindelijk bespeurden zij de frisse zeewind, die ook het gedreun van de golven tegen de steile rotskust meevoerde, en de masten van de schepen wezen hun de weg naar het voorlopige reisdoel, de haven Ochotsk. Na een rustpauze om weer wat op krachten te komen, scheepten zij zich in, en 14 maanden na hun vertrek uit lrkoetsk kwamen zij op Unalaska aan: Vader Joan als eerste vaste priester van dat gebied.
Zijn eerste werk was om een grote kerk te bouwen en de Aleoeten zagen vol bewondering hoe handig hun nieuwe herder zich daarbij weerde en het gaf hun ook vertrouwen in zijn ander onderricht. Tegelijk was het zijn voornaamste taak om de taal en de verschillende dialecten te leren, waarvoor hij een bijzondere aanleg toonde. Reeds spoedig begon hij met het ontwerpen van een eigen alfabet voor de bijzondere klanken van deze taal. De volgende stap was het schrijven van een grammatica en dan het vertalen van de Heilige Schrift en de liturgische boeken. Maar hij vertaalde ook technische handboeken en schoolboeken en schreef ook zelf allerlei artikelen en boeken.
Terwijl dit reeds een levenstaak betekende, moest hij ook nog het hem toevertrouwde gebied bezoeken, dat verspreid lag over talloze afzonderlijke eilanden. Die reizen moest hij volbrengen in de bekrompen ruimte van de daar gebruikte eskimo-kajaks, ten prooi aan een buitengewoon ruw klimaat van onophoudelijke stormen en mist. De beste jaren kennen ternauwernood 50 dagen mooi weer!
Vader Joan heeft merkwaardige belevenissen verteld die hem overkwamen. Toen hij zo voor het eerst het eiland Akun naderde, zag hij tot zijn verbazing de inwoners van het dorp in feestgewaad aan het strand staan om hem te ontvangen. Ze zeiden dat hun sjamaan hun gezegd had dat vader Joan op die dag zou komen om hun over God te leren spreken en te leren bidden. Daarbij had hij ook zijn uiterlijk beschreven, terwijl hij hem nooit gezien had. Deze sjamaan was eens door een rondtrekkende missionaris gedoopt en sindsdien had hij dagelijks verschijningen van twee engelen die hem in de voornaamste waarheden van het geloof onderrichtten en samen met hem baden. Hij beschreef ze als twee mannen, onzichtbaar voor anderen, maar die eruit zagen als de engelen op onze iconen. Dertig jaar hadden deze verschijningen reeds geduurd en zij hadden ook bemiddeld bij wonderbare genezingen en het volk voorbereid op het volle christendom.
Vader Joan was een begaafd schrijver. Zijn beroemde preek ‘Over de weg naar het Godsrijk’, zijn ‘Catechismus’ en zijn ‘Geschiedenis van Christus’ kerk’ zijn niet slechts in het Russisch maar ook in het Frans en Engels vertaald. Daarna schreef hij een uitgebreid wetenschappelijk werk over het volk, de geografie, het klimaat, de grondstoffen en ertsen, de planten en dieren, en de nationale volksgebruiken, met statistische waarnemingen. Hij had een hoge achting voor de mensen onder wie hij werkte en hij beschouwde hen meer als zijn leermeesters dan als zijn leerlingen.
Voor het welzijn van zijn eigen gezin en van zichzelf toonde hij niet zo grote haast, er was immers zoveel dringender werk. De eerste drie jaar leefden ze in een kelder, totdat het houten huis klaar was dat hij eigenhandig bouwde, tot en met de klok. Hij was altijd bezig iets te maken, of hij gaf les aan zijn kinderen. Of hij maakte grote wandelingen met hen om ze de natuur te leren kennen.
Toen hij dit leven tien jaar geleid had, werd hij overgeplaatst naar het eigenlijke Alaska, het dorp Nieuw-Archangelsk. Zij kwamen daar aan in 1834, midden in een pokkenepidemie die 10.000 slachtoffers eiste, meer dan de helft van de bevolking van Zuid-Alaska. Vader Joan kende reeds iets van de Tlingit-taal en wist langzamerhand de bewoners over te halen zich te laten inenten. Toen hem dit lukte, kwam er een eind aan de epidemie, wat zijn gezag ten zeerste versterkte.
Om geld voor zijn missie te verdienen, richtte vader Joan een constructiewerkplaats op; de bevolking daar had talent voor mechanisch werk. Er werden onder andere draaiorgels gemaakt, die uitgevoerd werden naar de Spaans georiënteerde delen van Californië. Zo won hij steeds meer het vertrouwen en na enkele jaren kwamen er steeds meer bekeerlingen uit vrije wil en volle overtuiging.
Het werd nu nodig het werk te consolideren. Daarom werd de moeizame reis naar Rusland ondernomen, die nog steeds 8 maanden duurde. Hij ging naar St-Petersburg om zijn missie bekend te maken en om priesters te vragen. Hij boekte resultaat: er werd een belangrijk bedrag bijeengebracht, zijn boeken werden gedrukt en hij zou helpers krijgen. Zijn vrouw, wier gezondheid geleden had, had hij met vijf kinderen in Irkoetsk achtergelaten. In 1839 kwam het bericht dat zij gestorven was. Vader Joan wist eerst van verdriet niet wat hij zou doen, maar later aanvaardde hij de raad zich monnik te laten wijden; hij ontving toen de naam Innokenti, naar de grote heilige bisschop van Irkoetsk. Het was nu een logische stap dat hij bisschop werd gewijd van het nieuwe missiegebied. Dit gebeurde in december 1840. Een maand later was hij op weg naar zijn bisdom, waar hij eind september aankwam.
Drie jaar was hij afwezig geweest, er wachtte hem een enorme hoeveelheid arbeid. Weer was hij actief betrokken in de bouw van kerken en scholen en een weeshuis. Tegelijk moest hij visitatiereizen maken in zijn uitgestrekt diocees, dat drie maanden vroeg om er doorheen te trekken. En dan moest er weer gewacht worden tot in de winter de toendra’s voldoende bevroren waren om erover te kunnen reizen. In 1842 bezocht hij de noordelijke streken, samen met een door hem gewijde inlandse priester, een reis van 5000 km in open sleden, waarbij de temperatuur vaak beneden -40 kwam, soms zelfs tijdens een storm -65! Er stonden wel blokhutten voor reizigers op onderlinge afstanden van 50 km, maar tijdens zulk een sneeuwstorm waren deze onbereikbaar en moest er geschuild worden in een gat in de sneeuw.
Overal stichtte hij scholen, boeken werden met duizenden verspreid, en tenslotte bleken deze ‘achterlijke inboorlingen’ een hogere graad van alfabetisering te hebben dan de Russen in het moederland.
ln 1848 werd Innokenti benoemd tot aartsbisschop van Yakoetsk. Zijn werkterrein omvatte heel Kamsjatka en Alaska. Steeds nieuwe talen leidden tot telkens weer nieuwe vertalingen van de heilige boeken. Hij celebreerde zelf in het yakoet, wat tot uitbundige vreugde bij de bevolking leidde. Nadat hij in 1857 aan de bisschopsvergadering in Petersburg had deelgenomen, reisde hij op de Amoer langs weer een nieuw onontgonnen gebied. Bij elke huizenverzameling liet hij aanleggen om te preken voor wie er maar waren, en om de verschillende noden van de mensen aan te horen. Hij raakte zo op hen gesteld dat hij er bleef wonen, en in 1862 installeerde hij zich in Blagovjestsjensk.
Langzamerhand begint de leeftijd zich te doen gelden, hij is nu 65 jaar. Hij raakt vermoeid en zijn ogen worden slecht. Er is een jongere, energiekere bisschop nodig en hij zendt een aanvraag om in de rust te mogen gaan naar de heilige Synode. Maar intussen is in 1867 de beroemde metropoliet Filaret van Moskou gestorven en de synode is eenstemmig van mening dat aartsbisschop Innokenti het meest aangewezen is om hem op te volgen.
Met een bezwaard hart begeeft hij zich naar Moskou. Zijn reis door Siberië werd een ware triomftocht, van alle kanten stroomden de mensen toe om nog één keer hun geliefde bisschop te begroeten. In de avond van 25 mei 1868 begonnen in Moskou de klokken te luiden om de leider van de Russische kerk te begroeten.
En de 72-jarige grijsaard, uitgeput, ziek, bijna blind, na een onvoorstelbaar werkzaam leven, die eindelijk wat tot rust dacht te kunnen komen, wordt opnieuw voor een onmetelijke taak gesteld. En in gehoorzaamheid aan die opdracht van God en met gelovig vertrouwen op Zijn hulp, ontplooit hij opnieuw de enthousiaste werkkracht die zo karakteristiek voor hem is. Hij reorganiseert de Russische kerk. Het schoolsysteem wordt verbeterd. Er ontstaan nieuwe organisaties van bijstand voor weduwen en wezen en andere behoeftigen. De ziekenhuizen en asiels krijgen een betere inrichting, de bureaucratie wordt ingedamd, de behandeling wordt menselijker. De orthodoxe missie-organisatie wordt tot nieuw leven gebracht.
Dit alles weet hij tot stand te brengen in de negen jaren die hem nog resten. ln de vastentijd van 1879 voelt hij zijn einde naderen. Hij is 81 jaar oud, en 58 jaar daarvan hebben onafgebroken in dienst van de kerk van Christus gestaan. Op Goede Vrijdag vraagt hij zijn cellenmonnik om de gebeden van het stervensuur over hem te lezen. En op 31 maart, in de vroege ochtend van de Grote Zaterdag, gaat hij over naar het eeuwige Pascha.
De heilige Guido (Wido) van Pomposa, werd geboren in het jaar 970 te Casamar bij Ravenna. Tegen de wil van zijn vader verlangde hij ernaar tot de geestelijke stand te behoren. Daartoe ging hij naar Rome, maar hij kreeg een openbaring die hem zei naar Ravenna terug te keren. Daar trok hij in bij een heilige kluizenaar, Martinus, met wie hij drie jaar samenleefde. Deze stuurde hem toen naar de benedictijner-abdij te Pomposa. Enige tijd later kozen de monniken Guido als abt, en op uitdrukkelijk bevel van zijn geestelijke vader Martinus aanvaardde hij deze opdracht.
Achtenveertig jaar stond hij aan het hoofd van de abdij en hij bracht deze tot grote bloei. Het getal der monniken werd zo groot dat er een nieuw klooster gebouwd moest worden. Op zijn uitnodiging hield de heilige Petrus Damiani geregeld een toespraak voor de monniken en Petrus wijdde ook zijn geschrift ‘Over de Volkomenheid der Monniken’ aan Guido toe.
Toen hij het einde van zijn leven voelde naderen, trok hij zich in de eenzaamheid terug om zich weer volkomen aan het gebed te kunnen wijden. Toen echter keizer Hendrik II naar Italië kwam, wenste deze de beroemde monnik te zien. Met grote tegenzin begaf Guido zich op weg naar Piacenza, maar hij nam afscheid van de broeders en zei dat ze hem niet zouden terugzien. Hij is inderdaad onderweg gestorven, in het jaar 1046.
De heilige Balbina was bekeerd, samen met haar vader de heilige Quirinus de Tribuun (30 maart). Zij heeft de boeien van de heilige Petros gevonden, ter ere waarvan in Rome een kerk is gebouwd, ‘Ad Vincula’. Zij is gestorven in 132. In 590 bestond er in Rome een aan haar gewijde kerk, waaraan toen drie priesters waren verbonden, zoals blijkt uit hun ondertekening van een concilie-acte.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren: Theofilos, ter dood gebracht op Kreta; 38 martelaren; Menander; de profeet Amos, na veel martelingen gestorven in Thecua; Anesius, Cornelia, Felix en Theodoulus, met vele anderen ter dood gebracht in Noord-Afrika.
Eveneens op deze dag de heilige Renovatus, bisschop van Merida (Mende) en abt van het klooster te Cauliana, 633; Blasios, monnik in Amoria; Jona, metropoliet van Kiev, 1461 (zie ook 15 juni); Hypatios, arts, monnik in het Holen- klooster in Kiev, 14e eeuw; en Stefanos, monnik en wonderdoener.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.