Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
14 maart
De heilige Euschemon, bisschop van Lampsakos, moest ketenen en verbanning ondergaan omwille van de verering der heilige iconen, onder Theofilos de iconoclast, die regeerde van 829 tot 842.
De heilige Rostislav (Michaël), grootvorst van Smolensk, won de liefde van zijn volk door zijn edelmoedig optreden. Bij volksstemming werd hij daardoor ook vorst van Kiev. Hij is daar gestorven in 1168.
De heilige Theognostos, metropoliet van Kiev en Moskou (1328-1353), van Griekse afkomst, heeft als raadgever van de vorsten van Moskou veel goed tot stand kunnen brengen door zijn wijs inzicht en zijn hoogstaand geestelijk leven. Ook aan het hof van de khan kreeg hij veel gedaan tot verlichting van de drukkende lasten die moesten worden opgebracht. Onder zijn bestuur werden verwoeste kerken weer hersteld en verschillende nieuwe kerken gebouwd.
De heilige Benedictus, de grondlegger van het monnikswezen in het Westen en de vader van de Europese cultuur. Hij werd rond 480 geboren in Nursia (Umbrië) als zoon van een lid van de landadel. De rampspoed van Europa had een hoogtepunt bereikt, de samenleving was vrijwel geheel uiteengevallen. De kerk was geïnfecteerd met ketterijen en scheuringen, en de opvolgers van Leo de Grote waren te zwakke figuren om daar met succes tegen op te treden. Het monnikendom‚ dat zoveel heiligen aan de kerk geschonken had, bewoog zich in neergaande lijn. Er was geen vorst die enige werkelijke macht bezat. Noord-Europa was nog heidens; Zuid-Europa en het christelijk Afrika werden geteisterd door de volksverhuizing die een vervolging meebracht, nog wreder en meedogenlozer dan indertijd onder de Romeinse keizers.
Te midden van deze duisternis verschijnt er één enkele kluizenaar, die tot een geestelijk krachtcentrum werd en die het licht ontstak dat de volgende eeuwen zou gaan schijnen over heel Europa. Hij begon als een uiterst serieuze jongeman die uitging van het principe dat onze daden in overeenstemming moeten zijn met onze ideeën. Toch sloot hij zich niet af van anderen; we zien dat hij zelfs een bijzonder innige verhouding had met zijn zuster (misschien waren ze tweelingen), en met zijn voedster (zijn moeder was wellicht overleden). Deze vergezelde hem toen hij naar Rome werd gezonden om zijn studie te voltooien, maar het frivole milieu dat hij daar aantrof, stootte hem dermate af dat hij de stad zo snel mogelijk ontvluchtte.
Misschien is het niet eens zozeer de algemene toestand die hem afschrikt als wel de toestand in de kerk, want hij wendt zich niet tot een van de verschillende kloosters die er toen reeds in Rome bestonden. Het was de tijd dat de hoge plaatsen in de kerk voor geld werden verkocht. Er was geen hoogachting meer voor de priesters, de bisschop zelf werd beschuldigd van onzedelijke levenswandel. De kloosters waren verdeeld volgens de verschillende partijen en hielden er zelfs gewapende benden op na, zoals de edelen.
Toch gaat Benedictus niet naar zijn geboortestad terug, hij wilde ook breken met het oude leven. Maar hij is ook nog niet gereed voor het leven in de eenzaamheid; hij trekt naar Effida, een 50-tal kilometers ten oosten van Rome, waar een religieuze gemeenschap gevestigd is, zoals er vele in die tijd bestonden. Elk gezin leeft zelfstandig, maar men zoekt steun bij elkaar voor gemeenschappelijk gebed in een eigen kerkje. Daar vestigde hij zich met zijn verzorgster en daar kwam hij voor het eerst in de openbaarheid. Op zijn gebed gebeurde namelijk een wonder, op een heel simpele, huiselijke manier. Zijn huishoudster had namelijk van de buurvrouw een stenen zeef geleend en die door onachtzaamheid gebroken. Zij wist zich geen raad, het was dus blijkbaar een vrij kostbaar apparaat. En Benedictus toont de warme liefde die hij deze vrouw toedraagt: hij wordt zo door medelijden bewogen dat hij vanzelf zijn toevlucht neemt tot Diegene Die hem het naast staat, met het resultaat dat de zeef weer ongebroken is, zonder een spoor van beschadiging. Hoe innig moet hij reeds toen met God geleefd hebben, hoe diep moet zijn geloof geweest zijn en hoe grenzeloos zijn vertrouwen!
Het nieuwtje ging natuurlijk als een lopend vuurtje door deze kleine gemeenschap en de teruggetrokken jongen merkt met schrik dat hij wordt aangegaapt. Dit moet voor hem de doorslag gegeven hebben om de laatste banden te verbreken en het voorbeeld te volgen van de grote woestijnvaders. Hij verliet heimelijk Effida en trok enkele dagen naar het Noorden tot aan Subiaco. De Anio-rivier heeft daar een diep ravijn door de berg gesneden en halverwege in de bijna loodrechte bergwand vond Benedictus een grot die tenminste enige beschutting bood. Misschien was die hem gewezen door de monnik Romanos die hij in deze buurt ontmoette, en die beloofde hem van de allernoodzakelijkste voeding te voorzien. Deze monnik woonde in een klooster op de hoge oever, hij spaarde van het brood dat dagelijks verstrekt werd door zelf minder te eten, en die resten, waarschijnlijk eerst op de keukenoven gedroogd, zoals het nu nog onder andere op de Athos gebeurt, liet hij aan een touw naar beneden zakken, tot voor de ingang van de grot.
Hier leefde Benedictus ruim drie jaar een leven van grote ontberingen, in een bergklimaat dat veel ruwer was dan het warme Egypte, in een nauwe kloof waar zelden de zon in doordrong. Daarbij pakte hij zichzelf hard aan; hij heeft zelf aan zijn latere leerlingen verhaald hoe hij, toen hij door zijn herinneringen in verzoeking werd gebracht om weg te gaan naar een jonge vrouw die hij had gekend, zich in de doornen en brandnetels wentelde om door een uiterlijke brand het inwendige vuur te blussen.
Zijn dagen waren verder geheel gewijd aan gebed en meditatie en daar gaf hij zichzelf zo volkomen aan over dat hij alle besef van tijd verloor. Eens was Romanos geruime tijd verhinderd om het broodrantsoen te brengen naar de grot zodat Benedictus geheel verzwakte door gebrek aan voedsel. Toen kreeg een alleenwonende priester, die juist voor zichzelf een goed maal had bereid ter ere van Pasen, de ingeving dat er in de bergen een monnik woonde die honger leed. Ook hij moet een bijzonder mens geweest zijn, want zonder aarzelen pakte hij het feestmaal en ging op zoek tot hij Benedictus vond in zijn grot. Deze ontving hem met vreugde, ze baden samen en zegenden God en spraken lang over het ware leven. Tenslotte herinnerde de priester zich waarvoor hij eigenlijk gekomen was en hij nodigde de ander uit: ‘Kom, laten we gaan eten, want het is vandaag Pasen’. En Benedictus antwoordde: ‘Ja, het is inderdaad een paasdag om zulk bezoek te mogen ontvangen’. En toen moest de priester hem uitleggen dat het inderdaad het feest van de Opstanding was.
Dit was de aankondiging van een nieuwe fase in het leven van Benedictus. Nadat hij jarenlang niemand had gezien, werd hij nu ontdekt door herders, die hem in zijn vacht aanzagen voor een wild dier dat zij wilden doden, tot zij ontdekten dat het een man Gods was. Nu begonnen er ook anderen te komen, die hem voedsel brachten en met graagte luisterden naar de zo diep doorleefde woorden uit zijn mond. Ook de monniken uit een ander klooster van die streek kwamen bij hem om geestelijk voedsel, en toen hun abt gestorven was, baden zij Benedictus met de grootste aandrang om de leiding van hun gemeenschap op zich te nemen. Deze zei hun dat hun levenswandel en de zijne te zeer van elkaar verschilden om een goed samengaan mogelijk te maken, maar toen de anderen toch bleven aandringen gaf hij toe. Hij stelde orde op zaken, maar nog sneller dan hij voorzien had, liep het spaak en er werd zelfs een moordaanslag op hem gepleegd. Toen keerde hij weer naar zijn geliefde eenzaamheid terug.
Maar, zoals we telkens weer zien bij vele kloosterstichters, nadat een ziel in de eenzaamheid tot een zekere volmaaktheid is gekomen, gebruikt God die persoon om in anderen het geestelijk leven te doen ontvlammen. Er gaat van zulk een mens een onzichtbare energie uit, die onweerstaanbaar anderen tot zich trekt, die op weg zijn naar God. Ook rond Benedictus verzamelde zich een groep volgelingen die in zijn uitstraling wilden leven en hij zag zich genoodzaakt om voor hen onderkomens te bouwen. Zijn roem verspreidde zich snel in deze geestelijk uitgehongerde tijd. Priesters en leken, Romeinen en barbaren, overwinnaars en slachtoffers kwamen hem opzoeken.
Het leven dat hij met hen ging leiden was nog geheel in een experimenteel stadium; hij probeerde een tussenvorm van gemeenschappelijk en kluizenaarsleven uit, door een aantal kleine kloostertjes te bouwen, elk met een dozijn monniken onder een eigen overste, maar onder zijn supervisie.
Er volgde nu een idyllische periode van vurig geloof en frisse ondernemingslust waar de latere paus Gregorius de Grote met welbehagen over vertelt. De gemeenschap bloeide en groeide, maar gaf daardoor ook aanleiding tot jaloezie, zodat er niet alleen aanslagen op het leven van Benedictus zelf, maar ook op het moreel van zijn leerlingen werden gepleegd, omdat hij juist daardoor het smartelijkst zou worden getroffen. Voor Benedictus, die zelf ook al de beperktheid van deze levensvorm had ingezien, gaf dit de doorslag om nogmaals van richting te veranderen. Langzamerhand was in zijn geest de idee gerijpt om het gemeenschap-zijn op de meest consequente wijze te beleven, zoals hij dat geleerd had uit de Regels van de heilige Basilios de Grote. Met een groepje van zijn leerlingen die het meest volgens zijn ideeën gevormd waren, ging hij op zoek naar een geschikte plaats om een werkelijk gemeenschappelijk leven tot stand te brengen.
Deze plaats vond hij op de Monte Cassino, een bergknie op een strategische plaats aan de rand van de Italiaanse vlakte, waar ook inderdaad een Romeins fort gevestigd was geweest, evenals een tempel van Apollo, die bij de boeren nog heimelijk in gebruik was. Daardoor ontplooit zich in Benedictus een missiedrang en hij trekt door de boerendorpen om de mensen te onderrichten en tot het geloof te brengen. Tegelijk verzekert hij zich daardoor van hun hulp voor zijn grootse bouwplannen.
Er ontstaat nu een groot geheel van kerk, werkruimten, eetruimte, slaapzalen en boerderij. De ijzeren strengheid van het kluizenaarsleven wordt niet meer nagestreefd. Het wordt meer een soort ideaal gezin op grondslag van de liefde tot Christus en tot elkander. Het is nu rond 530, Benedictus is ongeveer 50 jaar oud, een man van buitengewone begaafdheid, op het hoogtepunt van zijn leven waar hij ongehinderd vorm kan geven aan het ideaal dat hem bezielt. Onder zijn leiding werkten onontwikkelde Gothen en verfijnde Romeinen eendrachtig samen. Geplaagde boeren vonden bij hem een toevlucht die hen daadkrachtig tegen de terreur van hun verdrukkers beschermde. Toen er hongersnood was, deelde hij de laatste voorraden van het klooster uit; maar de volgende morgen vonden de verontruste monniken 200 zakken meel voor de poort van het klooster, die daar door een onbekende waren neergezet.
En al zijn geestelijke ervaringen en zijn rijpe wijsheid bundelt hij nu in zijn ‘regel’, een boekje van 120 kleine pagina’s, verdeeld over 73 onderwerpen, maar zo evenwichtig van samenstelling en zo diep doordacht dat het gedurende vele honderden jaren de enige monniksregel is gebleven in heel West-Europa, en die ook grote invloed heeft uitgeoefend op heel het staatkundig leven in de middeleeuwen. Die regel werd als het ware de grondwet van de nieuwe Europese beschaving die de Romeinse civilisatie welke nu vrijwel geheel vernietigd was, zou opvolgen. Op de grondslag van Christus’ woorden bouwde hij een sterk georganiseerde gemeenschap, die op eigen benen kon staan, afgeschermd tegen slechte invloeden van buiten; en van allerlei reddingsmiddelen voorzien wanneer er ergens iets verkeerd zou gaan. In allerlei toonaarden zijnde wijsheid, de menselijkheid, de gematigdheid en de juridische opbouw van deze regel geroemd.
Toch was dit eigenlijk maar een bijwerking, veroorzaakt door de goed doordachte organisatievorm die Benedictus aan zijn monniken schenkt. Dat deze vorm zulk een indruk heeft kunnen maken is te danken aan de geestelijke inhoud van de regel die tot elk goedwillend hart sprak. Het leidmotto van de regel is dit woord uit het 4e hoofdstuk: ‘Niets boven de liefde van Christus stellen’, en dit ‘niets’ bepaalt alle andere geboden en verboden die hij opnoemt. Deze zichzelf in niets ontziende liefde tot de Heer, is de vaste grondslag van het ware monniksleven, ja, van elk christelijk leven. En in heel het zo wisselende leven van Benedictus is dit de duidelijk herkenbare draad die al zijn daden tot meeslepende eenheid verbindt.
Die liefde wordt verwerkelijkt door spontane gehoorzaamheid, omdat we in de ander Christus achten. En ook wat gevraagd wordt, moet gericht zijn op die liefde. Dan is er geen onderscheid meer, want wie we ook zijn, we zijn allen één in Christus. Wie meer gaven heeft, zal ook meer moeten geven. Om die liefde wordt ook de zucht naar eigendom scherp bestreden. Om haar vragen wij vergeving als ook maar de mogelijkheid bestaat dat wij iets verkeerds hebben gedaan. Gastvrijheid staat in hoog aanzien, want in de gast wordt Christus Zelf opgenomen, zoals Hij ons dat geleerd heeft. Iets voor de gemeenschap mogen doen is geen recht maar een voorrecht. Taak van de overste is niet: heersen, maar: helpen.
Kort voor zijn sterven horen we het verhaal hoe deze imponerende persoonlijkheid, die bijna automatisch gehoorzaamheid afdwong van ieder die met hem in aanraking kwam, nog altijd de tedere liefde van zijn kindsheid bewaarde die hem verbond met zijn zuster Scholastica, die evenals haar broer het monastieke leven had gekozen. Zoals ieder jaar, kwam zij bij hem op bezoek, en zij ontmoetten elkaar dan in het gastenverblijf dat aan de voet van de steile kloosterberg gelegen was. Tegen de avond wilde Benedictus plichtsgetrouw naar het klooster terugkeren voor de nacht, ondanks haar dringend verzoek deze keer bij haar te blijven. Op haar gebed brak toen zulk een wolkbreuk los dat het onmogelijk was om de glibberige bergpaden te beklimmen, en zij brachten een laatste nacht met elkander door. Nauwelijks in haar klooster teruggekeerd, stierf eerst Scholastica. Daarop werd Benedictus ziek. Hij verzamelde zijn laatste krachten, liet zich naar de kapel brengen, waar hij de communie ontving. Hij liet zich door zijn broeders overeind houden en gaf toen onder gebed, staande met opgeheven handen, de geest, in 547.
De heilige Bonifatius, bisschop van Ross in Schotland, was een missionaris uit Italië, die het Evangelie ging prediken in het noorden van Groot-Brittannië. Hij bouwde een kerk bij de monding van de Tees‚ waar hij aan land kwam, en nog twee andere verder stroomopwaarts. Zijn prediking vond grote weerklank: hij deed in het noorden het werk dat de heilige Wilfrid in het zuiden van Engeland verrichtte en ontplooide een grote werkkracht. Zestig jaar predikte hij het Evangelie en er werd gezegd dat meer dan 36.000 Picten en Schotten door hem tot het geloof waren gekomen en dat hij 150 kerken had gebouwd, zodat hij die streek tot een waar christelijk centrum maakte. Hij heeft daar gewerkt tot aan zijn dood in 630.
De heilige Lubin, (Leboïnus) bisschop van Chartres, werd tegen het einde van de 5e eeuw geboren bij Poitiers, in een arm boerengezin. Hij deed het gewone werk op het veld en paste op het vee, maar was helemaal vervuld van het idee om te leren lezen. Hij haalde een welgezinde monnik over om het alfabet te schrijven op de riem die hij om zijn middel droeg, zodat hij het uit het hoofd kon leren terwijl hij op de dieren lette.
Toen hieruit zijn intelligentie bleek, werd hij naar het klooster gezonden, waar hij cellerarius werd en elk uur de klok moest luiden. Met dit werk was zijn dag gevuld en daarom ging hij een groot deel van de nacht aan studie besteden. Hij hing een deken voor zijn venster om met zijn lamp niet de anderen te storen, en bracht zo acht jaar door. Langzamerhand ontwaakte in hem het verlangen naar een meer geconcentreerd geestelijk leven. ln die tijd leefde in Perche een kluizenaar, Avitus, bekend om zijn geestelijk inzicht. Daarheen ging hij nu en deze raadde hem aan eerst nog wat langer in een goed klooster te verblijven en dan een plaats te zoeken in de eenzaamheid. Hij trok nu rond en verbleef in ver- schillende kloosters, en daar viel hij na vijf jaar in handen van een troep plunderende soldaten die hem tot het uiterste folterden om de verborgen schatten van het klooster te weten te komen. Tenslotte lieten ze hem voor dood achter op de rivieroever, waar ze hem hadden willen verdrinken. Toen de soldaten vertrokken waren, kwam Lubin langzaam weer bij bewustzijn, en nadat hij hersteld was, ging hij opnieuw naar Avitus, die hij nu als cellenmonnik diende, nadat de heilige Calais vertrokken was.
Na de dood van Avitus, in 530, leefde hij nog vijf jaar met twee andere monniken in de wildernis, maar hij begon de aandacht te trekken door de wonderen die op zijn gebed geschiedden. Bisschop Aetherius haalde hem naar Chartres, wijdde hem diaken en later priester, en stelde hem aan tot hoofd van het klooster dat daar gevestigd was. Lubin probeerde te ontkomen aan de drukkende last van de verantwoordelijkheid, maar liet zich overtuigen dat hij deze door God opgelegde taak moest volbrengen. En in 544 werd hij eenstemmig gekozen tot opvolger van Aetherius.
Ook deze bisschopstaak volvoerde hij met veel wijsheid, hij zette ingeslopen misstanden recht en nam deel aan verschillende concilies. In 557 is hij gestorven.
De heilige keizerin Mathilda was een afstammelinge van de beroemde Saksen- koning Widukind die zo lang weerstand had geboden aan Karel de Grote. Zij werd opgevoed door haar grootmoeder Hedwig, de abdis van Erfurt. Op jonge leeftijd huwde zij Hendrik de Vogelaar, hertog van Saksen, die later tot keizer van Duitsland gekozen werd. De beide echtgenoten waren elkander zeer toegedaan, maar als keizer was Hendrik het grootste deel van de tijd bezet met oorlog voeren. Zijn voornaamste overwinning behaalde hij op de Hongaren die steeds in het zuiden binnenvielen, plunderend en vernielend, terwijl zij hele scharen van de bevolking als slaven meevoerden. Hendrik verzamelde zijn troepen op de Keuschberg, zo geheten omdat er geen vrouwen toegelaten werden, daar hij zich met heel zijn troep ernstig aan het gebed wijdde. Toen trokken zij op achter een groot vaandel van Michaël, de hemelse legeraanvoerder, en na moorddadige gevechten hadden zij de overhand. Na de overwinning werd een grote dankdienst gehouden. Talrijke slaven werden bevrijd en konden naar hun gezin terugkeren, en tijdens het leven van Hendrik durfden de Hongaarse horden niet meer het land binnen te vallen.
Het keizerlijk paar was eensgezind in hun streven naar een werkelijk christelijk bestuur met rechtvaardige wetten die gericht waren op het welzijn van het volk. Mathilda besteedde veel tijd aan het gebed, zij leefde sober en was vrijgevig in liefdadigheid; altijd opgewekt in de omgang en blijmoedig wijdde zij zich aan elke taak die door de omstandigheden werd vereist.
Zij had echter weinig geluk met de opvoeding van haar drie zonen. Nadat Hendrik gestorven was, werd hij opgevolgd door zijn oudste zoon. Deze keerde zich tegen zijn moeder, beschuldigde haar ervan dat zij het staatsgeld had verkwist in liefdadigheid, en verbande haar uit het keizerlijk paleis. Toen zijn broer, die de eigenlijke aanstichter hiertoe was geweest, gevaarlijk ziek werd, kreeg hij angst. Hij riep zijn moeder terug en vroeg vergeving voor zijn ondankbaar gedrag. Maar zijn bestuur was zo misdadig dat Mathilda het niet kon verdragen. Tevergeefs poogde zij het lot van de vele slachtoffers van zijn bewind te verbeteren, en zij trok zich terug in de abdij van Nordhausen die zij had gebouwd, en waar drieduizend zusters leefden.
De rest van haar dagen waren gevuld met tranen en gebed, zo zegt de kroniek. Maar zij mocht nog de dochter van de nieuwe keizer, haar kleindochter, in het klooster ontvangen en opvoeden tot haar opvolgster. Typerend voor die tijd is haar sterfbed. Zij biechtte bij de aartsbisschop van Mainz, haar kleinzoon, die drie dagen bij haar bleef tot hij terug moest naar zijn werk. Toen het einde nabij was, liet zij alle priesters en monialen, met de abdis, haar kleindochter, bijeenroepen om openlijk haar laatste biecht te spreken, zodat allen voor haar zouden bidden. Toen vroeg ze om in haar kamer de heilige Liturgie te vieren waarbij zij het Lichaam des Heren ontving als bescherming tegen de laatste aanvallen van de duivel. Daarna werden de psalmen en de Evangeliën gelezen, terwijl zij zich op de grond liet leggen op een haren kleed. Zo gaf zij haar ziel aan haar Schepper terug, in 968. Zij werd begraven aan de zijde van haar echtgenoot.
De heilige Hildebert werd om zijn heilig leven in 816 gekozen als de 17e abt van de beroemde abdij van Fontenelle. Het bestuur van zulk een groot geheel ging waarschijnlijk zijn krachten te boven want hij is negen maanden later gestorven, zonder dat er verder iets over hem bekend is.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren: Eustathios en nog anderen, verbrand in Mesopotamië, 741; Pion, lsidoros en zijn zuster, en Theodosios in Alexandrië; Felikissimos, Dativos, Frontina en Jukundos in Nikomedië; Eufrasios, Alexandros, Frunimos en Basilios in Thessalonika; Leo, bisschop van Rome; 47 martelaren, gedoopt door de heilige Petros, door Nero te Rome gedood; 2 monniken te Valeria, opgehangen door de Longobarden, die hen ook na hun dood nog Gods lof hoorden zingen; de diaken Marsi; Petros en Afrodisios, door de Vandalen gedood in Noord-Afrika; en Eutychios en zijn mede-martelaren te Haran in Mesopotamië.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.