Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
27 november
De heilige Jakobos de Pers, was afkomstig uit Beth-Lapetha, een koningsstad in Perzië, en van hoge geboorte. Hij bekleedde een belangrijke regeringspost, en toen bisschop Abdias een heidense tempel in brand had gestoken en daardoor een christenvervolging had ontketend, beschouwde hij zich niet langer als christen. Hij wilde zijn positie behouden bij koning Yasdager (399-425), zijn persoonlijke vriend.
Zowel zijn vrouw als zijn moeder waren hierover verontwaardigd en gingen niet langer met hem om. Na de dood van de koning schreven zij hem een brief om toch eens te letten op wat er gebeurde met de koning, voor wie hij aan de eeuwige God had verzaakt. En dat hij, wanneer hij in zijn afvalligheid volhardde, ook deel zou hebben aan diens eeuwige dood.
Deze brief maakte in deze omstandigheden grote indruk op Jakobos. Hij begon na te denken over het lot dat hij zich door zijn ontrouw zou verwerven op de dag van het oordeel. Hij ging niet meer naar het hof, vermeed het gezelschap van wie hem kon overhalen, en beweende zijn val.
De nieuwe koning, aan wie dit was overgebracht, ontbood hem. Jakobos beleed nu openlijk christen te zijn. De vorst verweet hem zijn ondankbaarheid tegenover de weldaden die hij van de vorige koning ontvangen had. Jakobos vroeg toen: “Waar is die koning nu? Wat is er van hem geworden?” En toen hij met de dood werd bedreigd zei hij: “Laat mij maar de dood van de rechtvaardigen sterven; de dood is niet meer dan een slaap”.
Door deze discussies werd de koning steeds woedender en hij besliste dat Jakobos op de pijnbank gespannen moest worden en dat stuk voor stuk al zijn ledematen moesten worden afgesneden, te beginnen met zijn duim. Zodra dit wrede vonnis bekend werd, stroomde een menigte nieuwsgierigen bijeen om het schouwspel mee te maken. Jakobos vroeg een kort respijt, viel op de knieën, zag opwaarts naar de hemel en bad met grote vurigheid. Daarna verklaarde hij zich gereed om alles te ondergaan.
En hij zei: “Deze dood, die jullie zo verschrikkelijk vinden, is slechts een kleine prijs voor de heerlijkheid van het eeuwige leven”. En tot de beulen: “Aarzel niet, begin uw werk”. ‘
Toen zijn duim werd afgesneden, riep Jakobos: “Verlosser der christenen, ontvang een twijg van Uw boom. Ik zal ten onder gaan, zoals de wijnstok sterft in de winter, maar ik zal weer uitlopen en bekleed worden met heerlijkheid”.
Bij elke volgende vinger en teen die werd afgesneden, bad hij met dergelijke woorden, en de vreugde die in zijn hart brandde, straalde van zijn gelaat. Bij de grote verwondingen werd hij steeds zwakker door bloedverlies, maar hij bleef vol blijdschap God verheerlijken met steeds zachtere stem, totdat zijn hoofd van de totaal verminkte romp werd gescheiden. Zo stierf hij, in het jaar 421.
De heilige Jakobos, wonderdoener en bisschop van Rostov van 1386 tot 1391. Hij onderscheidde zich door zijn geleerdheid en weerlegde op schitterende wijze de ketterse Markianos, die de verering van de heilige iconen verwierp. Hij kwam zeer vrijmoedig tussenbeide bij de machthebbers voor een arme vrouw die ter dood veroordeeld was, en wees haar een plaats aan waar zij boete kon doen. Dit riep weerstand op en hij werd uit de stad verdreven. Hij vestigde zich toen aan de andere zijde van het Nero-meer en stichtte er het klooster “Ontvangenis van de Moeder Gods door de heilige Anna”. Hij is daar in vrede gestorven, in 1392.
De heilige Romanos de Wonderdoener‚ leefde in het dorp Russana bij Antiochië. Hij was beladen met ijzeren kettingen en droeg een haren boetekleed‚ en al was het nog zo koud, hij had nooit vuur in zijn hut. Deze zelfverloochening maakte hem tot een krachtige geestelijke persoonlijkheid, en God schonk hem de genadegave om op wonderbare wijze zieken te genezen.
De heilige Pinufrios, priester en hegoumen van het grote klooster bij Panefysis in Egypte, in de 4e eeuw. Hij oogstte allerwege lof voor zijn bestuur en zijn heilig leven, en werd daarom bevreesd. Christus heeft immers gezegd: “Wee u, wanneer alle mensen goed over u spreken, want hun vaderen hebben op dezelfde wijze met de valse profeten gedaan”. Hij trok daarom zijn monnikskleding uit en ontvluchtte heimelijk het klooster.
Hij achtte zich niet waardig om als kluizenaar te gaan leven en trok naar Tabennis in het verre Boven-Egypte. Daar meldde hij zich aan de poort van een van de kloosters van de heilige Pachomios. Volgens gebruik liet men hem eerst verschillende dagen buiten staan om zijn verlangen om monnik te worden op de proef te stellen, waarbij hij voor elke monnik die in- of uitging een grote buiging maakte. Eenmaal binnengelaten werd hij tot hulp aangewezen voor een jonge broeder, bij het werk in de tuin.
Drie jaar lang schikte de oude man zich in volkomen gehoorzaamheid, terwijl hij ‘s nachts nog karweitjes opknapte waar de broeders een hekel aan hadden en die ze zo ver mogelijk van zich afschoven. Pinufrios was verheugd zich nu werkelijk te kunnen vernederen, maar hieraan kwam een einde toen er een monnik op bezoek kwam die hem als hegoumen had gekend, en die zich nu voor hem neerwierp.
De monniken van Tabennis brachten hem daarop naar zijn eigen klooster terug, waar hij met alle eerbewijzen werd ontvangen. Dit bleef Pinufrios verdrieten en opnieuw vluchtte hij, nu naar een klooster in Palestina, waar hij als novice werd aangenomen. Maar ook hier gebeurde hetzelfde: na enige tijd werd hij herkend en moest hij naar zijn klooster terugkeren. Daar is hij toen gebleven tot aan de dag van zijn voleinding.
De heilige Diodoros, monnik te Joeregorsk, was geboren in het welvarende Turchasovo aan de Onega, in de streek van Archangelsk, de noordelijke haven, waarlangs heel de buitenlandse handel van Rusland binnenkwam. Turchasovo was een belangrijk handelscentrum, maar nog meer een geestelijk en cultureel middelpunt van het noordelijke land, met mooie kerken en rijke gebouwen.
Toen de jongen 15 jaar was, even na 1600, ging hij met de zegen van zijn ouders op pelgrimstocht naar het Solovkiklooster, een tocht waarvan hij nooit zou terugkeren. Hij werd gegrepen door het kloosterleven en bleef drie jaar in het juist weer herstelde klooster. Hij deed alle werk dat hem gevraagd werd, en stond gedurende de heilige diensten met grote eerbied en toewijding in de kerk, om te luisteren naar het gebed van de monniken. Toen hij 19 jaar oud was, werd hij op zijn dringend verzoek als monnik aanvaard, onder de naam Damianos (zijn doopnaam was Diomedes). Hij werd toevertrouwd aan de hiëromonnik Jozef uit Novgorod, die op hem zijn liefde overbracht voor de eenzame bewoners van de wildernis, zoals die op verschillende plaatsen van het Solovjetski-eiland leefden.
Damianos begon naar hen te zoeken, en na verschillende vergeefse pogingen, waarbij hij bijna stierf van uitputting en honger, kwam hij met enkelen in contact. Hij bracht hun wat ze nodig hadden en beval zich aan in hun gebeden om ook de genade te krijgen om daar te wonen. Zijn verhalen brachten verschillende broeders ertoe ook in de woestijn te gaan wonen. Dit gaf moeilijkheden met sommige broeders die Damianos ervan beschuldigden dat hij goederen en arbeiders aan het klooster onttrok. Intussen had Damianos het grote schima gekregen met de naam Diodoros. Zelf was hij ook naar de wildernis getrokken en hij had nu eindelijk het eenzame leven. Maar toen de kellenaar, die bijzonder geliefd was bij de broeders om zijn tedere zorgen voor de zieken, eveneens naar de woestijn trok, was de maat vol. De eremiet-monniken werden met geweld naar het klooster teruggehaald Diodoros werd in boeien gevangen gezet als de hoofdschuldige, en hij werd in strenge afzondering gehouden. Hij mocht zelfs niet naar de kerk gaan. En de cellen die zij gebouwd hadden, werden omvergehaald.
Na een half jaar kwam Diodoros los uit de boeien en nu ontvluchtte hij het klooster voor de laatste keer. Er werd lange tijd vergeefs naar hem gezocht. Zes maanden hield hij zich schuil en was hij er slecht aan toe. Hij besloot toen een andere plaats te zoeken voor zijn strijd. Hij stak het meer over in een boot, kwam aan de monding van de Onega‚ en roeide stroomopwaarts tot in de buurt van zijn geboorteplaats, want er lag een uitgestrekte wildernis rond Turchasovo. Hij vond een mooie plek die hij nog kende uit zijn jeugd, maar in de buurt bleken zich intussen boeren te hebben gevestigd. Zij rosten hem ongenadig af en lieten hem halfdood liggen, na de cel en kapel die hij aan het bouwen was, te hebben verwoest.
Tenslotte vond hij een werkelijk verlaten gebied, de Georgiosheuvel bij het Georgiosmeer, een plaats met veel natuurschoon. Diodoros richtte een kruis op, bouwde een cel, en begon weer zijn eremietenleven van stil werk en gebed. Zeven jaar was hij daar volkomen alleen, toen kwam de monnik Prochoror bij hem wonen.
Nu werd op die plaats vaak, klokgelui gehoord zonder dat iemand kon achterhalen waar dat vandaan kwam. In zijn dromen werd Diodoros telkens weer bezocht door een stralende verschijning die hem beval daar drie kerken te bouwen en die beloofde dat er vele broeders zouden komen. Omdat het hem volkomen onmogelijk leek, hechtte Diodoros hier geen waarde aan. Maar tenslotte beval de verschijning hem naar Moskou te gaan en te spreken met de econoom van het Drie-eenheidsklooster. Want bij God is alles mogelijk.
Na overleg met Prochoros ging Diodoros op weg naar het verre Moskou. Hij vond daar inderdaad de econoom van de Laura. Deze bracht hem in contact met de moeder van tsaar Michaël, en zij verschafte hem kerkgewaden, altaargerei, boeken, iconen, klokken en geld voor de bouw: 200 roebel, voor die tijd een groot bedrag. Hij kreeg een charter van de tsaar, en een aanbevelingsbrief voor de bisschop van Groot-Novgorod, de bisschop van de streek. Deze metropoliet Kyprianos vatte sympathie voor Diodoros op en hielp met alles: antimension, een priester, ondersteuning en belastingvrijstelling.
In 1626 was het bouwen klaar. Zij woonden er eerst met zijn drieën, maar langzamerhand kwamen er leken die als monnik wensten in te treden. Naarmate hun aantal groeide, namen ook de moeilijkheden toe met betrekking tot de voedselvoorziening. Het omliggende land was moerassig en weinig geschikt voor akkerbouw en steeds vaker begon de honger te knagen. Er kwam een bittere stemming tegen Diodoros omdat hij begonnen was met drie kerken tegelijk en zulke uitgebreide voorzieningen, waardoor hij al het geld had opgemaakt, zodat ze nu honger moesten lijden. Maar Diodoros was daarin heel gerust Hij vermaande hen op God te vertrouwen, en inderdaad werd telkens de uiterste nood afgewend door een wonderbare visvangst, waardoor geld binnenkwam. Maar op den duur werden er toch velden aangelegd.
Veel moeilijkheden werden veroorzaakt door een monnik Theodosios, die door de patriarch naar dit klooster was verbannen. Hij deed eens een moordaanslag op de heilige Diodoros, en had hem al begraven in het woud, toen deze zich toch nog naar zijn cel wist te slepen. Op diens smeekbeden vergaf hij Theodosios, maar deze begon toen de novicen te bewerken. Hij wist een groep van 17 ontevredenen bij elkaar te krijgen die zich uit de voeten maakten met alles wat zij aan waardevols in het klooster hadden kunnen vinden. Diodoros bleef kalm en was zelf blij over hun vertrek, omdat deze onwaardige broeders veel ergernis hadden veroorzaakt door hun ongehoorzaamheid. Voor anderen die hem beledigden bad hij met des te groter aandrang tot God. Vaak bleef hij hele dagen van het klooster weg om ongestoord te bidden.
Op een van zijn reizen, nodig voor de economie van het klooster, werd Diodoros ziek toen hij in Kargopol was. Voor zijn vertrek had hij al afscheid genomen van Prochoros, zijn eerste metgezel, en van de hieromonnik Joasaf. Hij wist dat hij hen niet in dit leven zou terugzien. In Kargopol ontving hij de heilige communie en hij ging toen in vrede op naar de Heer, op de 27e november 1633.
De heilige Nathanaël leefde als monnik in Egypte in de 4e eeuw, toen het aantal der monniken nog gering was. Hij bouwde een kleine kluis in de woestijn, maar de duivel wist hem zulk een afkeer van de totale eenzaamheid in te boezemen dat Nathanaël wegtrok en een nieuwe cel bouwde, veel dichter bij de stad. Toen hij daar vier maanden had geleefd, verscheen de demon hem openlijk en beroemde zich erop hem uit de vorige cel te hebben verdreven, en dat hij hem wel zo moedeloos zou maken dat hij ook deze cel zou verlaten.
Hierdoor wakker geschud, trok Nathanaël ogenblikkelijk naar zijn oude verblijf terug, en al maakten zijn gedachten het hem nog zo moeilijk, hij zette geen voet meer over de drempel, 37 jaar lang, tot 375. Toen had hij werkelijk de heilige hartstochtloosheid veroverd en mocht hij opgaan naar de Heer om te stralen in eeuwigheid.
De heilige Theodosios van Trnovo (Bulgarije) was reeds op jonge leeftijd monnik geworden. Na de dood van zijn geestelijke vader zocht hij in verschillende kloosters naar een nieuwe vader in Christus, in een plaats die bevorderlijk was voor stilte en gebed. Bij een groep monniken die in een woud leefden, hoorde hij spreken over het verblijf van de heilige Gregorios de Sinaïet met een aantal van zijn Athos-monniken in het nabijgelegen grensgebied. Theodosios haastte zich erheen en werd in hun midden opgenomen. Hij toonde zich een model van gehoorzaamheid en bijzonder toegewijd aan het innerlijk gebed. Daar sloot hij ook vriendschap met de heilige monnik Romylos.
Door zijn tussenkomst kwam de gemeenschap onder de bescherming van de Bulgaarse koning Joan Alexander I (1331-1371), een groot vriend der monniken en bewonderaar van de byzantijnse cultuur, die hen kon behoeden tegen de veelvuldige aanvallen en rooftochten der Turken. Bij de dood van Gregorios (1346) wilden de broeders Theodosios tot hun overste kiezen, maar deze weigerde dit en ging met Romylos naar de Athos. Zij konden daar echter geen rust vinden vanwege de Turken, en keerden daarom na enkele omzwervingen naar Bulgarije terug. Theodosios stichtte nu een klooster op de Kelifarevoberg, met hulp van de koning.
Men leefde er strikt volgens de aanwijzingen van Gregorios de Sinaïet en weldra waren er een 50-tal monniken bijeen, geheel overgegeven aan het gebed van het hart, in stilte en regelmatig werk: het copiëren van manuscripten en het in het Slavisch vertalen van de kerkvaders. Door de persoonlijke uitstraling van de heilige Theodosios werd dit klooster voor lange tijd het middelpunt van de hesychastische spiritualiteit in Bulgarije, en daardoor ook een bolwerk tegen de ketterijen die de orthodoxie belaagden. Er kwamen leerlingen van alle kanten: Servië, Hongarije‚ Walachije, om de leer van Theodosios in zich op te nemen.
Opnieuw werden zij gestoord door de invallen van de Turken, en Theodosios moest zich in een grot terugtrekken om de noodzakelijke rust te vinden voor het gebed. Na drie jaar werd hij daar ziek, maar hij wist toch nog de kracht op te brengen om naar Constantinopel te gaan, om de wrijvingen die er bestonden tussen de beide kerken met de Patriarch te bespreken. Daar overviel hem de dood in het klooster van de heilige Mamas, in 1363, en hij werd er met groot eerbetoon begraven.
Het was de Gouden Eeuw van Bulgarije en ook de tijd.waarin de hesychastische spiritualiteit van de Athos sterk aan invloed won. En velen van de kerkelijke leiders waren leerling geweest van Theodosios.
De heilige Acharius, bisschop van Doornik en Noyon, werd te Luik opgevoed door de heilige abt Eustathius en hij werd monnik in diens abdij te Luxeuil. Om zijn grote kennis en zijn innig godsdienstig leven wijdde men hem in 621 tot bisschop van Doornik en van het daarmee nauw verbonden Noyon. Het was een moeilijk diocees en het waren heel moeilijke tijden. In de 18 jaar van zijn bestuur heeft Acharius zich tot het uiterste ingespannen en hij heeft veel ellende moeten verduren. De heilige Amandus werd door hem uitgezonden om te prediken in het nog heidense Vlaanderen. Acharius is gestorven in 639. De heilige Eligius was zijn opvolger.
De heilige Maximus, bisschop van Riez in Frankrijk. Hij was monnik van Lerins onder de heilige Honoratus, en nadat deze bisschop van Arles was geworden, volgde hij hem op als abt van het klooster. Toen er kans bestond dat hij tot bisschop gekozen zou worden van Fréjus, hield hij zich in het woud verborgen totdat de zetel bezet was. Maar bij zijn terugkomst viel hij in handen van de bewoners van Riez die juist een waardige bisschop zochten. Hij heeft die taak vervuld van 433 tot aan zijn dood in 460, en had zijn deel in de verschillende synodes ter bestrijding van ketterijen en misstanden. Ook zette hij zich in voor de bouw van kerken en kloosters, en werkte zo aan de verhoging van het geestelijk peil van zijn gelovigen.
De heilige Facundus en Primitivus werden na langdurige martelingen onthoofd in Galicië in 304, opdat zij, volgens de primitieve gedachtengang van de rechter, dan geen plaats zouden hebben voor de martelaarskronen, die in de hand van een engel verschenen waren.
De heilige Bilhildis, dochter van de graaf van Hoechheim. Zij hadden het als christenen moeilijk in een overwegend heidense omgeving. Zo kwam het ook dat zij met de heidense hertog in het huwelijk trad. Haar hoop hem te kunnen bekeren bleek ijdel en zij raakte in een onaangename positie aan het losbandige hof. Toen de hertog onder de wapenen werd geroepen, vroeg zij aan de koning om haar huwelijk te ontbinden. Dit gebeurde tegen het jaar 700. Met groot gevolg trok zij naar het kasteel van haar moeder, en vandaar voer zij met enkele vertrouwelingen de Main af naar Mainz. Daar leefde zij alsof zij een kloosterlinge was. Na de dood van de hertog kreeg zij de beschikking over grote rijkdommen. Zij deed daarmee talloze werken van barmhartigheid, deelde voedsel uit en bezocht zieken en armen. Zij stichtte ook het klooster Altmünster bij Mainz.
De heilige Eusicius, stichter van Celles. Hij was de zoon van doodarme lieden in Périgueux, en werd daarom door hen verkocht aan de abt van Percy in Bourges. Nadat hij de communauteit als knecht had gediend, werd hij opgenomen onder de monniken. Na zijn priesterwijding kreeg hij zegen om zich te vestigen als kluizenaar in de streek Berry. Toen er veel leerlingen kwamen, bouwde hij voor hen een klooster dat ‘De Cellen’ werd genoemd. Daar is hij gestorven in 452.
De heilige Justus was een heidense herdersjongen in de buurt van Limoges. Tijdens een zwaar onweer schuilde hij met een paar kameraden onder een hoge boom. Deze werd door de bliksem getroffen en de jongens werden over de grond geslingerd. Justus zat zo in angst dat hij de gelofte deed om christen te worden.
Hij hield zich daaraan, tegen de wens van zijn ouders, en werd catechumeen in de kerk van Limoges. Daar werd hij gedoopt door de heilige bisschop Hilarion. Deze doorzag de mogelijkheden van die ernstige jongen en hield hem bij zich, leidde hem op tot het priesterschap en nam hem mee als reisgezel op zijn missietochten.
Bij de dood van Hilarion wilde het volk van Limoges hem tot opvolger kiezen, maar Justus, die niet de minste ambitie had in die richting, wist bijtijds te vluchten. Hij hield zich schuil op een blijkbaar onvindbare plaats en met zijn broer Benedictus ging hij op pelgrimstocht naar Rome. Op de terugweg werd hij ziek en hij stierf in Limoges, in 370.
De heilige Amelberga was in de 10e eeuw de eerste abdis van de abdij van Susteren. De heilige Willibrord had haar gekozen om haar heilige levenswandel en pedagogische talenten. Zij legde de grondslag voor de roem van de abdij als opleidingsinstituut voor begaafde meisjes, en als kweekplaats van heiligen. Zij wordt in Susteren vereerd met de heilige gezusters Benedicta, Cecilia en Ralindis.
De heilige Mozes van Palestina leefde vanaf zijn jonge jaren als kluizenaar in een grot tot aan de ouderdom van 85 jaar. Zijn strijd om vol te houden. zijn vasten, nachtwaken en vurige gebeden waren de Heer zo aangenaam, dat Deze hem alles schonk waar hij om vroeg: genezingen, bevrijding van bezetenen, onderscheiding der geesten.
Ook nog op deze dag de heilige martelaar Maharsapor, een Perzische prins, na marteling en lange kerkerstraf in een dichtgemaakte put verstikt.
Eveneens op deze dag de heilige Palladios, uit Thessalonika, die monnik was in Alexandrië in de 6e eeuw.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.