Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
10 oktober, 2022
De heilige Theofilos de Belijder. Hij was een Bulgaarse monnik op de Selentis-berg en werd onder Leo de Isauriër (717-741) gevangen genomen omwille van de verering der iconen. Tijdens een vervolging die in het bijzonder tegen de monniken was gericht. Hij werd naar Nicea voor het gerecht gebracht en aan heftige folteringen onderworpen. Toen de consul zag met welk een bovenmenselijke moed en geduld Theofilos de ontzettende kwellingen verduurde, begon hij een discussie over de iconen. De woorden van de martelaar hadden zulk een overtuigingskracht dat de consul hem vrijliet. Theofilos keerde tot grote vreugde van de broeders naar zijn klooster terug maar is toch kort daarna gestorven.
De heilige martelaren de jonge Eulampios en zijn zuster Eulampia hebben geleden te Nikomedië in het begin van de 4e eeuw. Samen met een groep andere christenen was hij bij het begin van de vervolging de stad ontvlucht en zij hadden zich verborgen in de grotten van de rondom liggende bergen. Maar na verloop van tijd raakten de meegenomen levensmiddelen uitgeput en het was noodzakelijk dat iemand naar de stad ging om brood te kopen. Eulampios werd er op uitgestuurd in de hoop dat ze een jongen wel met rust zouden laten.
Bij het binnengaan van de stad zag Eulampios een groot plakkaat hangen, en uit nieuwsgierigheid ging hij het lezen. Dit trok de aandacht van de poortwachters en ze wilden hem uitvragen. De jongen maakte rechtsomkeert en rende weg, maar werd ingehaald en opgepakt. Daar hij geen enkel antwoord wilde geven, rees de verdenking dat hij christen was; hij werd geboeid en opgesloten.
De volgende dag werd hij voor de gouverneur gebracht, met het verhaal waarom hij opgepakt was. Deze vond de reactie van de wachters nogal overdreven tegenover een achterlijke boerenjongen, liet zijn boeien losmaken en poogde hem met vriendelijkheid te overreden om te offeren.
Maar Eulampios zei dat hij niet wilde offeren aan door mensenhanden gemaakte afgoden. Nu werd de gouverneur kwaad en beval dat men de jongen de kleren van het lijf moest rukken en een flink pak slaag moest geven. Toen hij meende dat de ander murw geslagen was, liet hij de soldaten ophouden. Maar Eulampios was eerder woedend geworden dan geïntimideerd en begon te schelden tegen de goden en iedereen. Nu was alle goedhartigheid van de gouverneur opgebruikt en hij liet de jongen opspannen op de folterbank. Luid snikkend brak nu een meisje haar weg door de omstanders en sloeg haar armen rond de nek van haar broer. Eulampia werd meteen gearresteerd en samen met haar broer opgesloten. De volgende morgen werden ze onthoofd, rond het jaar 300.
De heilige Bassianos uit Syrië stichtte in Constantinopel een klooster in de tijd van keizer Markianos (450-457). De intensiteit van zijn geestelijk leven maakte zulk een diepe indruk op de mensen dat zich een groep van driehonderd leerlingen rond hem verzamelde. Hij is gestorven rond de jaren 455.
De heilige Andreas van Totma was monnik in het Opstandingsklooster te Galitsj, maar hij verbleef, als dwaas om Christus, meestal in de Opstandingskerk van Totma, waar hij ook gestorven is in 1673.
De 26 martelaren van Zografos op de Athos, door de Latijnen gedood: de hegoumen Thomas, en de monniken Barsanufios, Kyrillos, Simon, Hilarion, Job, Jakobos, Kyprianos, Sabbas, Jakobos, Martinianos, Kosmas, Sergios, Paulos, Menas, Joasaf, Joannikios, Antonios, Euthymios, Dometianos, Parthenios, en nog 4 leken. Hun gedachtenis wordt eveneens gevierd op 22 september.
Synaxis van de 7 heiligen van Wolhynië: Amfilochios, bisschop van Wladimir, gestorven in 1122; Jaropolk (Yaropolk), prins van Wladimir; Job (Hiob) van Potsjav; Juliana van Oltsjani; hiëromartelaar Makarios, archimandriet van Kanjev; Stefanos, bisschop van Wladimir; en Theodoros (als monnik Theodosios), prins van Ostrog.
De heilige starets Amvrosi (Ambrosios) van Optina. Hij was geboren op 23 november 1812, in het huis van zijn grootvader, de dorpspriester van Bolsjaja Lipowitsa in het gouvernement Tambov. Op straat werd luidruchtig het feest gevierd van de heilige Alexander Nevski, en ook het huis was vol opgewonden mensen. De kleine werd Alexander gedoopt en zou het luidruchtigste en woeligste kind worden te midden van zijn vele broers en zussen. Hij liep heel wat straffen op maar zijn levenslust bleef ontembaar. Deze levendigheid ontwikkelde zich in een buitengewoon positieve zin, een hartelijkheid en openheid tegenover ieder waarmee hij in aanraking kwam. Reeds heel jong leerde hij lezen en hij zong al spoedig mee met zijn vader, de psalmist van de dorpskerk. Evenals zijn broers kwam hij, nog geen tien jaar oud, op het seminarie, dat ze eerst als vrijwel volwassenen zouden verlaten. Het waren talentvolle jongens: zijn oudere broer werd rector van het gymnasium in Kiev, de jongste werd hoofd van een belastingkantoor, maar juist de woelige Alexander, die altijd de bezieler was geweest van alle vriendenclubs waar hij deel van uitmaakte, zou later monnik worden.
Hij was een begaafd student, en zonder dat hij er zich schijnbaar voor hoefde in te spannen, behaalde hij de hoogste cijfers. Niet alleen in theologie, maar ook in kerkgeschiedenis, filosofie, Russisch en moderne talen, Grieks, Hebreeuws en Tataarse dialecten. Hij kreeg het recht om naar de universiteit te gaan en het kwam niet in zijn hoofd op om monnik te worden, al werd hem dat door sommigen voorzegd. Hij was toen 22 jaar.
Toen werd Alexander aangegrepen door een heftige ziekte met een onheilspellend verloop. Niemand dacht dat hij nog zou kunnen genezen en zijn biechtvader werd geroepen, intussen nam Alexander in zijn gedachten reeds afscheid van de wereld en hij deed de gelofte dat hij, zo hij bleef leven, in een klooster zou gaan. Toen werd hij tegen alle verwachting beter en drong de gedachte aan zijn gelofte naar de achtergrond: hij bleef nog aarzelen. Hij ging niet naar de universiteit maar aanvaardde een betrekking als huisleraar.
Bepaalde trekken van zijn latere persoonlijkheid werden toen al zichtbaar. De ouders voor wie hij werkte hadden nogal eens ruzie. Dan kwamen ze bij hem met hun wederzijdse beschuldigingen. Alexander redeneerde er niet tegenin, hij koos evenmin partij maar luisterde glimlachend naar hun opgewonden tirades, en na een tijdje was de storm voorbij. Ook later kwamen mensen met ruzie altijd weer naar hem toe om hulp te vinden: hij had daarvoor blijkbaar een bijzondere genadengave.
Zo bleef hij vier jaar besluiteloos, telkens weer bezweek hij voor de verleiding van een nieuwe uitnodiging die hij dan weer als de allerlaatste aanvaardde. “En dan was weer een avond verloren door allerlei gepraat.” ln de zomer van 1839 ging Alexander naar starets Hilarion, een kluizenaar in Trojekoerovo. Deze ontving hem vriendelijk en zei: “Ga naar Optina, je bent daar nodig”. In feite leefde daar nog de eerste starets, Leonid, al was hij ziek. Naast hem werkte vader Makari, nog in de volle kracht van zijn leven. Maar reeds nu bracht de goddelijke Voorzienigheid daar de nog onrijpe, 27-jarige Alexander, die later de grote starets-traditie van het Optinaklooster zou voortzetten.
Zelfs nu hem zo duidelijk de weg was gewezen, bleef hij aarzelen tot tenslotte het inzicht kwam dagen dat je je niet geleidelijk uit de wereld kunt terugtrekken maar vastberaden alle banden moet kappen om een nieuw leven te beginnen. Het werd een soort vlucht. Hij was intussen leraar geworden aan het seminarie, maar zonder ontslag te nemen vertrok hij plotseling, zonder iets te zeggen. Hij had zelfs zijn paspoort achtergelaten en had alleen het bewijs van zijn seminarie-opleiding bij zich. De schoolleiding stond voor een raadsel: zoiets was nog nooit voorgekomen. Het Optina-klooster beleefde toen een tijdperk van geestelijke bloei. Er waren een aantal sterke geestelijke persoonlijkheden en in hen zag Alexander vooral hoe noodzakelijk het is om te verzaken aan de eigen wil, en met heel zijn hart besloot hij dit voorbeeld te volgen. Hij werd toegevoegd aan de zieke vader Leonid, die nu starets Lev heette; deze voorzag de geestelijke begaafdheid van de jonge monnik en beschouwde hem als zijn meest vertrouwde leerling. Vader Lev zei vaak dat de kwestie van het vinden van een goede geestelijke vader opgelost kon worden door het zijn van een goede leerling: dan kwam er ook een goede leidsman. En hij voegde daar aan toe: “Men moet eenvoudig zijn van hart, geen tekortkomingen verbergen, geen bijzondere verering tonen en handelen zonder zich beter voor te doen dan men is. Dat is de rechte weg ter redding, zo trekken we Gods genade tot ons. Zich nergens op laten voorstaan‚ geen slimmigheidjes maar openhartigheid van de ziel, dat is wat de Heer, die zachtmoedig is van hart, graag ziet. ‘Tenzij ge wordt als kleine kinderen, zult ge het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan?’ ”
In die tijd greep ook een voorval plaats dat grote bekendheid heeft gekregen. Prokrovski, een oude vriend van Alexander, was eens op bezoek en ze waren samen in de cel bij vader Lev. Deze hief toen aan: “Gezegend zij onze God, immer, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen”. Alexander dacht dat de starets wou beginnen met de avonddienst en antwoordde: “Amen. Ere zij U, o God, ere zij U. Hemelse Koning…” Plotseling onderbrak de starets hem: “Wie heeft je zegen gegeven om te lezen?” Onmiddellijk viel Alexander op de knieën, boog diep en vroeg vergeving. Maar de starets ging door: “Hoe durf je zoiets te doen?” En Alexander bleef metanieën maken zeggend: “Vergeef me, batoesjka, om Gods wil, vergeef me”. Prokrovski was woedend over deze mensonwaardige vertoning en ging gelijk weg uit het klooster en vertelde welk een bullebak de oude starets was. Maar langzamerhand begon hij te begrijpen dat het bij een dergelijke heilige man geen demonstratie was van heerszucht maar dat het ging om het bestrijden van de in iedere mens zo vast gewortelde neiging tot zelfrechtvaardiging die ons de weg verspert naar het bereiken van de echte deemoed welke ons zo innig in contact brengt met God. En tenslotte vroeg hij zelf om monnik te mogen worden in Optina.
Toen vader Lev stierf op 11 oktober 1841, kwam de geestelijke leiding van de broeders in handen van diens leerling Makari. Deze toonde hetzelfde vertrouwen in de persoon van de nu 30-jarige Alexander en koos hem als celmonnik. Daarvoor ontving hij de monnikswijding en de naam Amvrosi, naar de heilige Ambrosius van Milaan. Hij kwam nu in de skite en kreeg als taak hulp te zijn in de keuken, wat allerlei baantjes meebracht, vanaf koken tot bakken van prosfora’s. Toen bleek hoe handig hij was, werd Amvrosi voor allerlei opdrachten gebruikt, en overal verdiepte hij zich grondig in en bracht goed werk tot stand. Hij bouwde cellen voor de broeders en die vonden ze bijzonder aangenaam om in te wonen. Hij werd een bekwaam kachelsmid en zelfs vaklieden kwamen kijken naar handige oplossingen die hij had bedacht. Zo ontwikkelde hij zich alzijdig en zo werd hij onbewust voorbereid op zijn toekomstige taak, want de mensen kwamen bij de starets met letterlijk al hun problemen, op welk gebied ook.
ln 1846 werd hij priester gewijd en kreeg recht tot biecht-horen, al was hij pas 34 jaar oud. Maar toen begon Amvrosi te lijden aan een ernstige kwaal met bloedverlies, welk hem ten zeerste verzwakte, zodat hij soms moest ophouden met communie uitreiken om niet de kelk te laten vallen. Zijn toestand ging sterk achteruit en hij ontving de laatste sacramenten. Maar langzamerhand werd hij weer beter, ofschoon hij nooit meer zijn robuuste gezondheid van vroeger terugvond, hij moest zich blijven ontzien. Op zijn dagelijkse tocht naar de gasten-herberg buiten de poort, droeg hij een zak met extra kleren mee om zich bij afkoeling te wapenen tegen kouvatten.
In september 1860 stierf starets Makari en heel de zware last van zijn staretswerk kwam nu op de zwakke schouders van Amvrosi. Wel kreeg hij hulp van capabele jonge monniken, waarvan een de latere starets Josef zou worden. Want zelf was hij te zwak om de diensten bij te wonen; hij ontving de heilige communie in zijn cel die hij de hele winter nooit verliet. Het voorvertrek was altijd gevuld met bezoekers die hem wilden spreken. Onder hen bevonden zich vaak bekende persoonlijkheden, kunstenaars en geleerden. Dostojevski kwam hem opzoeken toen hij ontroostbaar was over het verlies van zijn zoon en hij kwam tot rust. Hij verliet het klooster met het bouwplan van zijn roman ‘De gebroeders Karamazov’, met de levendige beschrijving van starets Zosima, waarin veel terug te vinden is van de persoonlijkheid van vader Amvrosi.
Het onderricht van de starets was eenvoudig en helder. Hij wekte op tot nederigheid, geduld en rouwmoedigheid, maar bovenal tot liefde voor de mensen met wie men te maken had, want zonder deze geesteshouding is geen innerlijke vooruitgang mogelijk. Bedroefden vonden troost. Met een humoristisch woord kon hij een ernstige vermaning geven. ln zijn simpele woorden proefde men een diepe wijsheid en een grote mensenkennis.
“We moeten onszelf als slechter beschouwen dan de anderen op wie wij kritiek hebben, want we weten helemaal niet wat we zelf zouden doen als we in hun omstandigheden verkeerden en hun beperkte mogelijkheden zouden bezitten”.
“Ons aardse leven is als een rollend wiel: we gaan omlaag maar we rijzen weer op en in dit alles komen we verder. Maar als we ons laten omvallen en plat op de grond blijven liggen, dan kost het veel moeite om weer overeind te komen.”
“Wanneer we in moeilijkheden verkeren dan moeten we ons niet overgeven aan droefheid, want droefheid is als de zee: hoe verder we ons erin begeven des te dieper zinkt de bodem onder onze voeten weg.”
“We maken een ernstige vergissing wanneer we denken dat we in vrede en rust zouden kunnen leven wanneer een bepaalde omstandigheid of die en die hinderlijke persoon er maar niet was. Want dan vergeten we dat zulk een ongeluk meestal voortkomt uit ons eigen hart, juist zoals slechte gedachten. Het zijn onze eigen ondeugden en hartstochten die ons dwars zitten. Er bestaat op aarde nu eenmaal geen plaats zonder moeilijkheden. Waar we ook zijn, we zullen deemoedig, lankmoedig en vrij van het beoordelen van anderen moeten zijn.”
“We moeten onszelf dwingen, hoe zwaar het ons ook valt, iets goeds te doen aan wie ons vijandig gezind zijn. Bovenal, neem geen wraak en pas er zorgvuldig voor op de ander niet op een of andere wijze te beledigen door minachting of ongeduld.”
Een vrouw vroeg hem eens: Ik begrijp niet hoe het mogelijk is, vader, dat u niet kwaad wordt wanneer iemand lelijke dingen over u zegt, en dat u toch nog van hem houdt”. Toen begon de starets te lachen en zei: “Je hebt toch een zoontje? En als die kwaad wordt en zegt: Stoute mamma, en je slaat met zijn kleine handjes, houd je dan niet meer van hem?” Inderdaad waren voor vader Amvrosi alle mensen die bij hem kwamen, zijn geliefde kinderen.
Onvermoeibaar leerde hij aan allen die bij hem kwamen om lief te hebben. “Als je geen liefde voelt, doe dan dingen die liefdevol zijn, en wanneer je dat ijverig doet, dan zal de Heer ook liefde geven in je hart. En wat bijzonder belangrijk is: wanneer je merkt in iets tegen de liefde misdaan te hebben, zeg dat dan direct tegen je geestelijke vader, dan zal de vijand van je weggaan.”
“De bron van alle kwaad is de trots, de zelfverheffïng, waardoor we een donkere wolk plaatsen tussen ons en het Licht van God. ‘Het Koninkrijk Gods is binnen u’ heeft Christus gezegd, maar we verwaarlozen de opdracht om in onszelf te zoeken, en graven naar de fouten en tekortkomingen van de anderen om ons heen, we beklagen ons over onze moeilijke omstandigheden. En daaruit volgt dan een kwaad humeur, veroordeling, minachting, verontwaardiging, wrok, zelfrechtvaardiging en onverdraagzaamheid. Daardoor verliezen we onze vastberadenheid en verwaarlozen we onze gebedsregel, geestelijke lezing en zo maar verder. En de oorsprong van al die ellende is onze zelfzucht en inbeelding.”
“Overal is de onderlinge vrede aan het verdwijnen en de zinneloze vijandigheid neemt toe. We geven elkaar de schuld, we doen onze naaste tekort en we vergeten steeds weer dat we geoordeeld zullen worden voor onze eigen daden. We verwaarlozen de leiding van Gods Woord maar laten onze daden bepalen door zelfzucht, we verdedigen hardnekkig wat we gedaan hebben, of het nu goed was of niet. En er sluipt steeds meer een element van willekeur of zelfrechtvaardiging of zelfs volkomen verwarring binnen. Wat we moeten doen is: in het gebed onszelf beschuldigen om niet af te dwalen van de rechte weg.”
Vader Amvrosi was niet alleen bezig met het geven van geestelijke raad, mondeling of schriftelijk. Hij toonde zijn liefde op allerlei wijze. Een stroom van ongelukkigen kwam naar hem toe en hij schonk hun wat hij van zijn geestelijke kinderen gekregen had. Hij wist anderen over te halen om maatregelen te nemen voor de opvang van hulpbehoevenden en daklozen. Zo ontstonden er centra in verschillende gouvernementen. Zelf deed hij al het organisatorische werk voor de bouw van een klooster met weeshuis in Shamordino, 15 km van Optina, waarvan hij de geestelijke vader zou zijn. Daar zette hij ook de alleenstaande dames aan het werk die zich beklaagden dat ze hun familie tot last waren. En bij het Optina- klooster kwam ook een hospitium voor gehandicapten waar de starets zorg voor droeg.
Toen vader Amvrosi voelde dat zijn einde nabij was, ging hij naar Shamordino om de zusters persoonlijk bij te staan in al hun moeilijkheden, en ondanks alle aandrang die op hem werd uitgeoefend om naar Optina terug te keren, bleef hij daar om alles voor zijn wezen zo veilig mogelijk te stellen. Langzamerhand werd hij zwakker, maar hij bleef mensen ontvangen en troosten tot in zijn laatste dagen. Zo stierf hij te midden van een mensenmenigte op de 10e oktober van het jaar 1891, zoals hij heel zijn leven te midden van de mensen had doorgebracht. Met grote moeite maakte hij zijn laatste kruisteken en daarmee blies hij ook de laatste adem uit. Binnen het klooster was hij de bijstand geweest van talloos velen, en heel Rusland treurde om zijn dood.
In de broeierige hitte van de verzamelde menigte ontwikkelde zich uit zijn lichaam een zware lijklucht, zoals merkwaardigerwijze reeds tien jaar te voren beschreven was door Dostojevski over de gestorven vader Zosima. Maar in tegenstelling tot de roman lieten de gelovigen zich niet afschrikken en bleven het dode lichaam omringen. In plaats van erger te worden verdween de stank langzamerhand en maakte zelfs plaats voor een zoete geur, zwak maar duidelijk.
De bisschop die gekomen was om de starets min of meer onder dwang naar Optina terug te brengen, kon nu alleen maar de begrafenisdienst verrichten te midden van een geweldige, bijna feestelijke menigte. Op de 14e werd de kist de lange weg naar het kerkhof van Optina gedragen. Ondanks de regen en de modder waren de mensen van alle kanten samengestroomd om hun batoesjka te vergezellen op zijn laatste tocht. De stoet was van 11 uur ‘s morgens tot 5 uur ‘s middags onderweg. Het werd al donker. Heel de nacht werd panichida gehouden. Op dinsdag 15 oktober werd vader Amvrosi begraven naast zijn voorganger, starets Makari. Bijna 100 jaar later werd vader Amvrosi door de Kerk plechtig heilig verklaard op het moskouse concilie dat in juni 1988 bijeen was voor de viering van het millennium van de doop van Rusland.
De heilige Paulinus, bisschop van York, was een van de Romeinse monniken die door paus Gregorius de Grote in 601 naar Engeland waren gezonden. Nadat hij 25 jaar gewerkt had in de zuidelijke delen van het eiland, werd hij tot bisschop gewijd voor Northumbrië, om de beschermer te zijn van de christen-prinses Ethelburga, die op deze voorwaarde in het huwelijk was getreden met Edwin, de nog heidense koning van Northumbrië. ln tegenstelling met de aanvoerder van de Romeinse monniken, de heilige Augustinus‚ zocht hij niet eerst de koning te bekeren om zo het volk te beïnvloeden, maar hij wendde zich rechtstreeks tot de gewone mensen. Hij spande al zijn krachten in om enkelen van hen tot het geloof te brengen, maar lange tijd tevergeefs. Hij had toestemming om te prediken, maar niemand bekeerde zich. Maar toen Ethelburga door het gebed van Paulinus op voorspoedige wijze haar eerste kind had gekregen, werd dit aan hem toevertrouwd om als christin te worden opgevoed; en het meisje werd gedoopt, evenals een aantal leden van het hof.
Edwin zelf bleef nog aarzelen, maar toen bisschop Paulinus bij hem aandrong, hield Edwin over dit onderwerp een raadszitting met zijn edelen. Daarbij bleek dat onder hen reeds grote twijfel bestond aan de houdbaarheid van de oude afgodendienst, zelfs de afgodspriester achtte die waardeloos. Een van de edelen had toen die beroemde vergelijking over het menselijk leven: “Denk eens aan een winteravond, wanneer ge samen zit aan de maaltijd, bij een goed vuur, terwijl buiten in het duister de sneeuwstorm raast. Soms vliegt dan een musje door een van de Iuchtgaten naar binnen en verdwijnt weer door een ander. Dat enkele ogenblik is het diertje dan beschermd tegen de sneeuw en de koude, maar na zijn snelle doortocht is het weer verdwenen, van de ene winter naar de andere. Het lijkt me toe dat ook het leven van de mens er zo uitziet. Slechts een korte tijd is hij in het licht van het bestaan, maar over wat ervoor en erna komt, weten we niets. En als de nieuwe leer ons enige betrouwbare inlichtingen daarover kan verschaffen, dan loont het ons daarbij aan te sluiten”. Bij de hierop volgende discussies bleek heel de vergadering overeenkomstige meningen te zijn toegedaan. Daarop werd Paulinus uitgenodigd om te spreken over de God, wiens afgezant hij beweerde te zijn. Paulinus sprak met zulk een gloed dat de priester openlijk toegaf daarin een afstraling van de waarheid te herkennen. En met algemene stemmen werd besloten terstond het christendom te omhelzen.
Bleef nog de vraag wie ertoe zou overgaan de afgodsaltaren omver te werpen en de heilige omheiningen af te breken? De priester bood zich hiervoor aan. Hij kreeg een krijgsros en een speer, en met heel het volk in zijn gevolg reed hij naar de plaats van de eredienst en wierp de speer met geweld naar de afgod, ten aanschouwen van allen. Tot uiterste verbazing van allen rondom kwam er geen enkele reactie op deze heiligschennis. En onder bemoediging van de priester, drongen allen naar voren en maakten het voormalige heiligdom met de grond gelijk. Zo droeg, in het 11e jaar van Edwins bestuur, de prediking van Paulinus plotseling rijke vrucht. De koning, het hof, en een groot deel van het volk werden met grote plechtigheid gedoopt in de Paasnacht van het jaar 627, in de houten kerk die allen samen hadden opgetrokken tijdens het doop-onderricht. Direct erna werd rond deze noodkerk de bouw aangevangen van de grote stenen kerk, die later het schitterende Munster werd van York, de bisschopszetel van Noord-Engeland. Van nu af ging door de samenwerking van vorst en bisschop de christianisering van Northumbrië en de omliggende gewesten gestadig voort, zonder enige vorm van pressie. Doch na 6 jaar kwam er een einde aan deze vreedzame toestand. De andere stammen verenigden zich onder de bloeddorstige leiding van Penda, het hoofd der heidense Merciërs, en kwamen in opstand tegen de steeds groeiende macht en invloed van Edwin. Zelfs de talrijke christen-Merciërs sloten zich bij deze wraakexpeditie aan. Een onafzienbaar leger viel Northumbrië binnen. Edwin en zijn zonen kwamen om op het slagveld. Het heidendom kwam terug.
Paulinus bracht de koningin Ethelburga met de jongste kinderen in veiligheid naar haar broeder, de koning van Kent. Er was geen plaats meer voor hem in York en hij werd nu geïnstalleerd als bisschop van Rochester. Niet lang daarna is hij daar gestorven, in 644, na intensieve missie-arbeid van 43 jaar.
De heilige martelaar Gereon en zijn medemartelaren. Zij vormden waarschijnlijk een afdeling van het Thebaanse Legioen dat in Keulen en Xanten was gelegerd, en hebben geleden rond 286. Sankt Gereon is een prachtig romaans kerkje in Keulen, en is een van de oudste kerken van de stad.
De maagdelijke martelares Tancha‚ was een boerendochter van 16 jaar, die leefde te Saint Ouen, in het bisdom Troyes. Toen zij eens alleen op de boerderij moest passen, werd zij door een onbekende vermoord; haar lichaam werd later teruggevonden met beschadigd gezicht en afgesneden keel. Zij werd beschouwd als slachtoffer van het verdedigen van haar maagdelijkheid.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren Theoteknos (Theotekkos), een beroemd krijgsman onder Maximiaan, werd te Antiochië verdronken; Venantrua, 8e eeuw; Cassius en Florentius; en Victor en zijn medemartelaren in de omstreken van Keulen.
Eveneens op deze dag de heilige Cerbonius, uit Noord-Afrika, bisschop van Piombino in ltalië, gestorven rond 575; Cerbonius, bisschop van Verona; Clarus, bisschop van Nantes, 4e eeuw; Paulinus, bisschop van Capua; Penetos, bisschop van Knossos op Kreta, rond 180; en Telchida, abdis, gestorven tegen 670.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.