Heiligen van de dag

Laden Evenementen

« Alle Evenementen

  • Dit evenement is voorbij.

Heiligen van de dag

24 september

De heilige maagdelijke Protomartelares Thekla, de Apostelgelijke, rond het jaar 100. Zij was de dochter van heidense ouders in Ikonium, en zij hoorde vanuit haar venster hoe de heilige Paulos over Christus sprak, toen zij 18 jaar was. Zij brak haar verloving af, trok jongenskleren aan en reisde Paulos achterna. In Seleukië werd zij gegrepen en veroordeeld om in het vuur verbrand te worden, maar het vuur doofde op wonderbare wijze. Daarna zou zij door de wilde dieren verslonden worden, maar deze raakten haar niet aan, en zij kwam weer vrij. Zij wijdde zich toen aan de geloofsverkondiging met zoveel vurigheid en zulk een succes, dat zij de “Apostelgelijke” werd genoemd.
Toen Paulos naar Rome vertrokken was, werd Thekla kluizenares in een grot, waar zij nog 70 jaren leefde onder voortdurend gebed. De apocrieve Acten van de heilige Thekla zijn helaas niet betrouwbaar. Andere bronnen zeggen weer dat zij gestorven is in Seleukië, in het jaar 66. De heilige Thekla genoot een geweldige populariteit onder de christenen van de eerste eeuwen, maar daardoor zijn de enthousiaste verhalen over haar leven niet alle geheel betrouwbaar.

De heilige Silouan van de Athos, starets. Hij werd geboren als Simeon Antonov, zoon van een Russische boer in het gouvernement Tambov‚ in 1866; het gezin bestond, naast de ouders, uit 5 zonen en 2 dochters. Hij werd opgevoed als meubelmaker. Als kind van 4 jaar had zijn gastvrije vader een rondreizend boekhandelaar onderdak verleend. Zij kwamen met elkaar in gesprek en de kleine Simeon hoorde die geleerde man met grote stelligheid beweren dat Christus niet God is, omdat er immers geen God bestaat. Dit maakte grote indruk op de jongen, en heel zijn jeugd droeg hij deze zware twijfel met zich mee. Eerst toen hij 19 jaar oud was, en door ooggetuigen hoorde verhalen over de wonderen die zij bij het graf van de kluizenaar Joan van Sesenoff hadden gezien, kwam hij plotseling tot het bewustzijn dat, wanneer echte heiligheid bestond, deze slechts van God afkomstig kan zijn. En heel de spanning van al die jaren van twijfel zette zich om in een gloeiende en dankbare liefde tot God. Tot God, die hij van kinds af had willen zoeken over heel de aarde, en Die hem nu zo plotseling openbaar geworden was.
Deze liefde greep hem aan en veranderde hem van binnenuit. Zijn denken richtte zich steeds meer op God; zijn gebed werd zo innig dat zijn tranen begonnen te vloeien. De aanblik van jonge vrouwen, die hem eerst in onrust en verwarring had gebracht. gaf hem nu slechts een gevoel van schoonheid en broederlijke genegenheid. De wens ontwaakte om monnik te worden en hij vroeg zijn vader hem naar de Laura in Kiev te laten gaan. Deze zei hem dat hij maar eerst zijn militaire dienst moest afwachten.
Langzamerhand verdween deze geëxalteerde toestand. Simeon nam zijn vroegere vriendschappen weer op en deed met het dorpsleven mee. Hij was een knappe, sterke jongen, die ook nog harmonika speelde, goedmoedig en opgeruimd, en daarom algemeen gezien. Ook bij de meisjes gold hij als een begerenswaardige partij en op een avond gebeurde zelfs wat niet gebeuren mag. De volgende dag, toen hij aan het werk was met zijn vader, vroeg deze hem: “Waar was je gisteravond, mijn jongen? Ik voelde pijn in mijn hart”. Deze vraag is Simeon altijd bijgebleven, en toen hij reeds een gezochte Starets was, zei hij over hem: “Ik ben nog niet gekomen waar mijn vader was. Hij was analfabeet, zelfs het Onze Vader kon hij niet bidden zonder fouten, maar hij was een werkelijk zachtmoedig en wijs mens”.
Dat blijkt ook nog uit een andere gebeurtenis. Eens waren allen op het land aan het werk. Simeon moest eten halen en had een stuk vlees klaargemaakt voor het zware werk, zonder eraan te denken dat het vrijdag was. Allen aten ervan. Maar een half jaar later, toen Simeon eens rustig met zijn vader aan het praten was, herinnerde deze hem aan dit ogenblik en zei: “Ik walgde toen van dat vlees alsof het volkomen verrot was”. “Maar waarom hebt u dan toen niets gezegd?” “Ik wilde je niet in verwarring brengen, mijn jongen.” En starets Silouan voegde daar aan toe: “Zo moet een starets zijn, altijd zichzelf gelijk, altijd zachtmoedig. Hij wilde me niet in verwarring brengen en daarom wachtte hij geduldig een half jaar om me op mijn fout te wijzen”.
Intussen ging Simeon op in het dorpsleven. Zijn grote lichaamskracht, die hem later tot zulk een zware ascese in staat stelde, bracht hem in moeilijkheden. Bij een vechtpartij, tijdens de kermis, wierp hij een ruziezoeker met zoveel geweld op de grond dat deze maandenlang ziek bleef, zodat anderen op hem loerden met knuppels of getrokken messen, en hij zich slechts met voorzichtige waakzaamheid in het dorp kon begeven.
Door dit alles scheen de roeping om monnik te worden volkomen op de achtergrond te zijn geraakt. Maar God liet hem niet los. Nadat hij zich eens had laten gaan in onreinheid, droomde hij dat een slang zich door zijn mond naar binnen drong, en hij schrok wakker met een ontzettend gevoel van walging. Maar toen hoorde hij binnen in zich een stem die sprak: “Net zulk een walging kost het mij om te zien wat jij doet”. Simeon was diep getroffen en ervan overtuigd dat hij de lieflijke stem had gehoord van de Moeder Gods, die hem ondanks alles toch opzocht en wilde helpen. Tot het einde van zijn leven bleef hij haar daarvoor danken.
Nu kwam ook de overtuiging weer terug dat hij straks, na het einde van zijn diensttijd, monnik wilde worden. Hij was diep beschaamd over alles wat gebeurd was, en hij begon op een geheel andere manier met de mensen om te gaan. Wel voelde hij zich nog verplicht tegenover het meisje waar hij mee was omgegaan, en hij bad God om daar een oplossing voor te vinden. Inderdaad werd het meisje, terwijl Simeon in dienst was, verliefd op een andere jongen en trouwde daarmee, zodat voor hem zelf de weg vrij was. Tijdens de dienst werden zijn gedachten steeds meer in beslag genomen door het denkbeeld monnik te worden op de Athos. Hij zond er ook regelmatig geld heen. Zo jong als hij was, oefende Simeon een weldadige invloed uit op anderen. Eens zag hij een soldaat, die juist afgezwaaid was, treurig bij zijn bed zitten. Hij had een brief van huis gekregen dat zijn vrouw tijdens zijn afwezigheid een kind gekregen had. De man wist niet wat hij doen moest en was bang dat hij zich aan haar zou vergrijpen. Simeon vroeg hem toen: “Ben jij soms in die tijd nooit naar een bordeel geweest”? Jij kon je tijd niet afwachten, en is dit niet iets heel wat smerigers? Jouw schuld is groter dan de hare. Vergeef haar, aanvaard het kind alsof het van jezelf was, dan zul je zien dat alles goed gaat”. De ander deed dat en Simeon kreeg na enkele maanden een dankbare brief voor zijn wijze raad. Hij had toen al ingezien dat de noodzakelijke voorwaarde voor onderlinge vrede het bewustzijn is van eigen schuld.
Na afloop van de dienst bleef Simeon slechts een week bij zijn ouders om zijn koffers te pakken en geschenken voor het klooster te verzamelen. Daarna nam hij afscheid en reisde naar de Athos, 26 jaar oud, in de herfst van het jaar 1892, en trad in het Russische klooster van de heilige Panteleimon. Na een gelukzalig begin kwam spoedig de ontnuchtering: de sterke bekoring om terug te gaan en te trouwen. Heftig werd hij zich bewust van de macht die zijn natuur over hem had, en hij voelde zich door helse vlammen belaagd. Doch nooit gaf hij meer toe aan deze gedachten, maar zette die aanstonds van zich af. Met heldhaftige ijver legde hij zich toe op het innerlijk gebed, vooral in de nacht. Wanneer hij geheel uitgeput was, sliep hij een kwartier, maar stond dan weer overeind om te bidden. Zijn gehele nachtrust per etmaal bedroeg ongeveer twee uur.
Hij werd tewerk gesteld in de molen en moest de zware zakken graan en meel transporteren. Het was de bloeitijd van het Russische klooster, er waren rond 2000 monniken en dagelijks honderden gasten. Er ging dus veel om in de molen en het was een zware arbeid bij zulk een slaapgebrek en het uiterst karige eten dat hij zich gunde.
Veel had hij daarbij te lijden van demonische aanvallen, die zijn geest in verwarring brachten en voor een voortdurende onrust zorgden, zodat Silouan langzamerhand geheel vertwijfeld raakte. Maar op het dieptepunt van zijn kwellingen zag hij de liefdevolle blik van de levende Heer, en binnen hem zelf het licht van de Heilige Geest. Hij was geheel nieuw geboren. Maar tegelijk verloor hij nooit het besef van zijn diepe schuld. De gedachte dat hij zich ooit eens opnieuw van God zou kunnen verwijderen, kwelde hem in buitengewone mate. Hij wist dat God hem vergeven had, maar daar was hij niet mee klaar: zichzelf kon hij niet vergeven dat hij God zo in de steek gelaten had. En met heel zijn grote zielskracht smeekte hij God hem toch de kracht te schenken niet opnieuw te vallen, om bevrijd te mogen worden van de “wet der zonde” waarover de heilige Paulos schrijft (Rom.7:23). God liet hem zo diep beseffen wat de zonde eigenlijk is: het afgesneden zijn van Gods liefde, dat Silouan die helse smart letterlijk doorleefde, en in uiterste nood schreeuwde “vanuit het diepste der hel”‚ totdat de Heer zich weer tot hem neigde en hem weer de bewustheid schonk van de opstanding uit de dood.
Jaren en jaren duurt deze strijd, en vaak ziet Silouan zich lijflijk omringd door demonen. Maar God laat hem innerlijk weten dat dit het gevolg is van zijn hoogmoed, dat hij alleen maar kan genezen door de uiterste deemoed. Hij moet weten dat hij naar gerechtigheid thuishoort in de hel, dat hij bewust zich in die hel moet houden, maar tegelijk niet mag wanhopen doch vasthouden aan Gods barmhartigheid. Dit wordt de lijfspreuk van Silouan: “Houd je geest in de hel maar wanhoop niet”.
Naar de mate waarin de genade in hem groeide, nam ook zijn dankbaarheid toe jegens God Die, niettegenstaande zijn zondigheid, Zichzelf aan hem openbaarde. En steeds vuriger werd zijn gebed dat heel de wereld God mocht kennen, de wereld die in leed verzonken ligt omdat zij God niet kent. “Voor de wereld bidden, wil zeggen het bloed geven van zijn hart”, luidt een van Silouans uitspraken. Beminnen met de liefde van Christus, dat betekent ook Zijn kelk drinken: de kelk waarvan Christus Zelf gesmeekt had dat die aan Hem mocht voorbijgaan. De liefde van Christus is een alles te boven gaande zaligheid, maar onverbrekelijk daarmee verbonden is een lijden dat alle andere lijden te boven gaat. En hij zei daarom ook: “Onze broeder is ons leven”. Door Christus liefde worden wij met elkander verbonden tot een ondeelbaar geheel, waarin ons eigen wezen volkomen is opgenomen. De naaste beminnen zoals zichzelf, dat is niet maar een zedeles, het is niet een aanduiding voor de hoeveelheid liefde die wij moeten hebben, het gaat om een verbondenheid in de wijze waarop wij zijn en bestaan. Daarom is Christus ook de Mensenzoon. Daarom zegt Hij bij het oordeel dat “een van deze geringsten” Hijzelf is. De Mensenzoon heeft de gehele Adam, de gehele mensheid, op Zich genomen en Hij heeft geleden voor de gehele Adam.
Zo leerde de Heilige Geest aan Silouan de liefde van Christus te leven, het leven der gehele mensheid in zichzelf op te nemen in uiterste gebedsconcentratie. Onder hete tranen werd hij de bloedverwant van de ‘gehele Adam’. leder mens werd werkelijk zijn broeder. Wij hebben de opdracht om te zorgen voor onszelf en tegelijk voor het gehele mensdom. Doordat hij zelf helse smarten had verduurd, en omdat God hem geboden had zich in de hel te houden, begon Silouans gebed bijzonder te groeien door vooral voor de gestorvenen te bidden die in de duisternis lijden. Het was voor zijn gedachten onmogelijk niet met de verlorenen mee te lijden, al zou men zelf in het paradijs zijn. “Dat kan de liefde niet verdragen”, zei hij in diepe droefheid.
En ook tijdens zijn ziekten, en in uiterste zwakheid, bleef hij de slaap onderbreken om voor allen te bidden. Enkele van die gebeden heeft hij opgeschreven. Het zijn slechts weinig woorden, maar elk woord duurde lange tijd omdat hij met heel zijn wezen daarin wilde doordringen, in volle concentratie, nauwelijks ademend. De verheffing van de geest, het streven van het hart, de spanning van het lichaam, het werd een diepe eenheid, beeldloos verbonden met het leed van heel de wereld. Een alles omvattende droefheid, schreiend met onweerhoudbare tranen, legt hij neer voor God. En tegelijk is de wereld volkomen op de achtergrond geraakt door dit rechtstreeks contact met God. En daarna blijft de herinnering van het geschouwde in de ziel als vrede, liefde en diepste rust.
Als kind was Silouan slechts twee winters op school geweest, maar door zijn voortdurend bezig zijn met de Heilige Schrift en de werken van de vaders gaf hij de indruk een heel belezen monnik te zijn. Hij bezat een levendig verstand, en zijn innerlijke strijd, het voortdurend gebed, het doorleefde lijden en de buitengewone goddelijke openbaringen die hij ontving, hadden hem tot een bijzonder wijs en scherpzinnig mens gemaakt.
Door dit alles groeide de monnik Silouan tot een echte starets, die een diepe invloed uitoefende op wie met hem in aanraking kwamen. Hij was groot, recht van leden, met grote werkmanshanden. Donkere ogen, niet groot, met een zachte, soms indringende uitdrukking. Een vredig en goedig gezicht vaak bleek door slaapgebrek en vasten en in zichzelf gekeerd. Doch soms zo stralend dat men hem nauwelijks herkende en de blik niet op hem gericht kon houden. Zijn levenswijze was streng, doch niet overdreven. Wel lette hij weinig op zichzelf en was daardoor dikwijls erg verkouden en geplaagd door reuma. Vaak werd hij door heftige hoofdpijn gedwongen te gaan liggen. De nacht bracht hij dan door in de eenzaamheid van de voorraadschuur, waarover hij het beheer had. Starets Silouan kwam iedereen tegemoet met bewonderenswaardige fijngevoeligheid, wie de ander ook was. Tegenover allen was hij geheel vrij en ongedwongen, gelijkmatig vriendelijk en vol liefde. Tegenover wie een slecht leven leidden toonde hij geen spoor van afschuw, hij bedroefde zich slechts om hun ongeluk zoals liefhebbende ouders treuren over de val van hun kind. Wie met hem sprak voelde zich ook vrij en ongedwongen, zonder angst om door een onbeholpen woord het gesprek te storen. Het was voelbaar dat hij door gebed aanvulde wat aan de uitdrukkingsmogelijkheid ontbrak. Het was alsof men in een atmosfeer kwam van zuivere berglucht, waarin men diep kon opademen. Het was de lieflijke geur van Christus, die hem als een atmosfeer omgaf. Silouan werd door de hegoumen tot econoom benoemd voor een der werkplaatsen van het klooster, waar hij toezicht had op een paar honderd arbeiders, meest werklozen uit Rusland, die op de Athos eindelijk werk gevonden hadden. ‘s Morgens ging hij eerst door de werkplaatsen om het werk van die dag te verdelen. Daarna ging hij naar zijn cel om voor allen te bidden, bewogen door medelijden voor elk van hen. “Heer denk toch aan Michaël. Hij heeft zijn vrouw en kinderen achter moeten laten om hier een paar stuivers te verdienen. Hoe moet hij zich wel voelen, zo ver van huis? En Nikita die pas getrouwd is en zijn bruid en moeder moest achterlaten. En Grigorii, ver van zijn bejaarde ouders en zijn gezin… Wat verdienen ze hier helemaal? Hoe groot moet hun armoede zijn dat zij zulk een besluit moesten nemen. Hoeveel lijden heerst er toch onder al die mensen. En het zijn verloren schapen, niemand bekommert zich om hen, ze verruwen en komen tot allerlei slechtheid…”
De ruwe werklui voelden zijn liefde en schonken hem hun genegenheid. In zijn afdeling werd beter gewerkt dan in andere, waar de econoom slechts oog had voor de belangen van het klooster en daardoor zo gemakkelijk ertoe gebracht werd daarbij de mensen te vergeten.
Silouan begreep echter dat daardoor juist het klooster werd geschaad, want de werkelijke belangen van het klooster liggen in het opvolgen van het gebod van Christus.
Toen hem gevraagd werd of het werken als econoom de innerlijke monastieke stilte niet verstoorde, gaf hij ten antwoord: “Wat is innerlijke stilte? innerlijke stilte betekent bidden en bij God zijn. Vader Johan van Kronstad was onophoudelijk door mensen omringd, maar hij bad meer tot God dan heel wat kluizenaars. lk heb deze dienst van economie op mij genomen in gehoorzaamheid aan de hegoumen, en met zijn zegen bid ik beter dan toen ik nog in de kluis verbleef Als je van de mensen houdt en met ze meevoelt, dan wordt het gebed niet onderbroken.”
Vader Silouan hechtte grote waarde aan de gehoorzaamheid, zowel voor zichzelf als voor anderen. De eerste gedachten die naar aanleiding van een kwestie na ernstig gebed, waarbij men werkelijk afziet van het zoeken van de eigen wil, bij ons opkomt, kunnen we als een aanwijzing van God beschouwen. Maar wanneer de ander dan tegenwerpingen maakte, hield hij niet meer aan zijn inzicht vast en zweeg verder. Want Gods wil kan niet altijd volmaakt duidelijk gemaakt worden, en Gods Geest verdraagt dwang noch twist. Alleen wanneer we iets aanvaarden als rechtstreeks van God komend zonder daaraan te kritiseren, hebben we de ware weg gevonden. Dat geldt voor het door God ingegeven woord, niet voor de raad die voortkomt uit het eigen inzicht en levenservaring van de raadsman, hoe kostbaar deze raad ook kan zijn. Zowel de leerling als de geestelijke vader moeten vanuit gebed vragen en antwoorden, zonder al te veel verklaringen af te leggen maar in vertrouwen op Gods leiding.
Volgens vader Silouan is onze houding tegenover de naaste het onbedriegelijkste kenmerk van onze verhouding tot God. Wie waarlijk in God verblijft, kent de waarde van iedere mens en weet dat ieder van deze geringsten de Heer kostbaar is, en zal daarom nooit iets doen dat de ander kan krenken. Want allen zijn kinderen van God, en geroepen om drager te zijn van de Heilige Geest. Naar de mate waarin wij de Heilige Geest zien werken in de ander, hebben wij ook zelf deel aan de grote genade. Maar wie afkeer toont, is bezeten door de boze geest.
Hij zei ook dat Christus ons geleerd heeft dat de mensen alleen maar door liefde, en nooit door dwang kunnen worden gered. En de liefde omvat niet slechts de levenden, maar ook de gestorvenen en hen die nog niet geboren zijn, zelfs de hel: de gehele Adam. Dat is de liefde die ons geschonken wordt door de Heilige Geest. Want de geestelijke wereld is een onscheidbare eenheid: elke geestelijke gebeurtenis heeft onvermijdelijke uitwerking op de gehele geestelijke werkelijkheid. Gebeurt er iets goeds, dan heerst er vreugde “in alle hemelen” en bij alle Heiligen; is er iets slechts, dan zijn zij bedroefd. In de geest van die liefde delen wij in de verantwoordelijkheid voor de schuld van hen die wij liefhebben, ja, wij kunnen die zelfs volkomen op ons nemen. Daarin toont zich juist het wezen van de liefde. Wij moeten bereid zijn de last en de schuld van de ander op ons te nemen, anders zijn wij als Adam die de schuld op Eva trachtte af te schuiven, en vervolgens op God Die hem immers die vrouw gegeven had. Juist daardoor brak hij zijn eenheid met God, zoals ook wij doen wanneer wij het mede-schuldig zijn aan het kwaad op aarde niet willen erkennen. En zoals de geschiedenis van het mensengeslacht er geheel anders zou hebben uitgezien wanneer Adam zijn schuld had erkend in plaats van zich te willen rechtvaardigen, zo kan ook nu nog veel ten goede veranderen wanneer wij vrijwillig de schuld van de naaste op ons nemen en de last van de ander willen dragen. Want hoeveel wij ook naar voren kunnen brengen om onszelf te rechtvaardigen, wanneer we werkelijk in ons eigen hart zien dan weten we dat dit uitvluchten zijn. We verloochenen dan de ons door God geschonken vrijheid en maken onszelf tot een ding dat van de omstandigheden afhankelijk is. Juist hierin zag starets Silouan de betekenis van Christus’ gebod: “De ander liefhebben als jezelf”.
Daarom wilde hij, in navolging van lsaäk de Syriër, niet spreken over Gods gerechtigheid. Wat is dat, menselijk gezien, voor een gerechtigheid? Wij hebben gezondigd, en God gaf Zijn eniggeboren Zoon over aan de kruisdood. Voor de starets was daarom de broederliefde het centrale punt van zijn onderricht. Hij was zachtmoedig, toegeeflijk, fijngevoelig, maar deze eis wilde hij nooit laten vallen. Wie hem hoorde, wist dat hij de waarheid sprak; maar het valt zwaar om die waarheid ook te volbrengen. Velen hebben dan ook naar hem geluisterd, maar gingen weer weg. Wanneer men over een belediging kwam klagen dan had hij wel medelijden, maar hij liet zich nooit overhalen om ook kwaad te zijn op die ander. En wanneer je in heilige verontwaardiging de ander wilde straffen, dan was hij juist over jou bedroefd, het was voor hem iets onbegrijpelijks. Je noemt jezelf toch een christen, hoe kun je dan iets doen wat tegen Christus’ gebod ingaat? En wanneer gezegd werd: “Dan zou dus het kwaad moeten overwinnen?” dan zweeg hij verder omdat er geen bereidheid tot luisteren was. Want het woord van Christus was voor hem de absolute maatstaf die door geen enkele redenering ontkracht kon worden. En ook van hem kon, zoals van Christus, gezegd worden: “Hard is dit woord, wie kan er naar luisteren?” Maar juist dit is de wijze waarop wij ons aan het martelaarschap mogen overleveren, waartoe wij geroepen zijn.
In een van zijn aantekeningen schrijft de starets: “De monnik bidt onder tranen voor heel de wereld; dat is zijn voornaamste bezigheid. Jezus Christus, de Zoon van God, schenkt hem de liefde van de Heilige Geest, en in die liefde wordt zijn hart voortdurend vol bezorgdheid gekweld over het lot der mensen, omdat niet allen gaan op de weg van het heil. De Heer zelf was zozeer van zorg over de mensheid vervuld, dat Hij zich overgegeven heeft aan de dood op het kruis …”
“Deemoed, en liefde tot hen van wie wij een afkeer hebben, daarin ligt alles opgesloten”, was een van zijn zegswijzen. ln zijn laatste jaren sprak de starets vaak over dit woord van Christus: “lk ga heen tot Mijn Vader en uw Vader, tot Mijn God en uw God”. Hij was diep getroffen door de grote goedheid van onze Heer Die ons zo in Zijn “familie” binnenhaalde. “Bid toch voor de mensen, heb medelijden met Gods voIk”.
ln de middag van de 15e september 1938 bekende de starets dat hij zich ziek voelde en niet meer kon staan. Hij kreeg een klein kamertje in de ziekenafdeling, waar hij verpleegd kon worden. Vrijwel zonder spreken bracht hij de laatste dagen in gebed door. Een week later las de biechtvader bij zijn bed de ‘Moeder Gods-Canon voor de thuiskomst der ziel’. Zijn pols was zwak en onregelmatig. ‘s Nachts om twaalf uur kwam de ziekenbroeder vragen of hij nog iets nodig had. De zieke vroeg hem of het de tijd was van de ochtenddienst. Hij bedankte en had niets nodig. Toen deze vader Nikolai anderhalf uur later terugkwam, was starets Silouan gestorven, in de stille nachturen van de 24e september. Hij werd diezelfde avond begraven.
Eerst nu kwamen van alle kanten de verhalen los welk een mens hij was geweest; getuigenissen van de medemonniken, maar ook uit vele landen van mensen die met hem in aanraking waren geweest en zijn bijzonderheid hadden herkend. Ook kwamen er vele blijken van zijn profetische gaven, en hoe hij in gebed bijzonderheden over beminde mensen te weten kwam waar men reeds lang vergeefs naar had gezocht.
In het jaar 1988 is starets Silouan heilig verklaard door het patriarchaat Konstantinopel.

De heilige Koprios was een vondeling, achtergebleven doordat zijn moeder, die op de vlucht was gedreven door een groep woestijnrovers, stierf tijdens haar bevalling op een vuilnisbelt. Het kind werd daar gevonden door monniken van het klooster van de heilige Theodosios de Grote (in Palestina). Hij groeide op in het klooster tot een heilige monnik, getekend door een engelachtige onschuld, en was daardoor de lieveling van de heilige Theodosios. Hij was een levend stukje paradijs, en altijd in gebed. Herhaalde malen kwam hij in aanraking met wilde dieren, die zich door hem lieten leiden als een mak schaap. Hij bereikte de hoge leeftijd van 90 jaar, en is gestorven in het jaar 530.

De heilige Nikandros, de wonderdoener van Pskov, was monnik van een klooster in die streek. Later leefde hij als kluizenaar aan de oever van de Denjanka-rivier. Hij is gestorven in 1581.

De heilige monnik-martelaar Galaktion was de zoon van een door lwan de Verschrikkelijke gedode bojaar. Hij ging op de vlucht voor de toom van de tsaar, en vestigde zich als schoenmaker in Wologda, Na de dood van zijn vrouw deed hij in stilte de monniksgeloften, en bouwde, ver van de mensen. een cel aan Sodijenka-rivier. In 1612 werd hij door invallende troepen van Polen en Litauers gedood te Wologda. Op de plaats van zijn cel ontstond later het klooster van de Heilige Geest.

De heilige Stefanos, de eerstgekroonde koning van Servië, wordt herdacht, samen met zijn neef David en diens zoon, koning Wladislav. Stefanos, koning van 1195 – 1224, deed kort voor zijn dood de monniksgeloften, en wordt herdacht onder de naam Symeon de Myronvloeiende op de 13e februari. David bouwde een klooster aan de Lima, en is daar als monnik gestorven. Wladislav heeft 7 jaar geregeerd, waarbij hij zich vooral onderscheidde door zijn liefdadigheid.

De heilige Dorothea van Kasjin, ontslapen in 1629. Haar gedachtenis wordt gevierd op 6 februari.

De heilige martelaar Gerardus, bisschop van Chonad in Hongarije. Hij was afkomstig uit Venetië, waar hij al jong monnik was geworden, en zich op bijzondere wijze toelegde op het ononderbroken gebed, en een opmerkelijke aanleg voor de studie toonde. Na enkele jaren vroeg hij verlof om een pelgrimsreis te maken naar het heilige Graf in Jeruzalem. Het schip waarmee hij reisde, werd door slecht weer gedwongen te landen aan de Dalmatische kust. Daar kwam hij in aanraking met een Hongaarse abt, die hem inviteerde met hem mee te gaan naar zijn land. Daar werd hij ook geïntroduceerd aan het hof. Koning Stefanos herkende bij hun ontmoeting een verwante ziel en drong er bij hem op aan in het land te blijven en mee te werken aan de bekering van het volk.
Gerardus liet zich in zekere mate overhalen. Hij weigerde aan het hof te komen, ofschoon hij als leraar optrad voor de prins, maar in 1030 bouwde hij toch een cel in het woeste gebied van Be-el. Daar leefde hij 7 jaar. en hij kreeg gezelschap van een medebroeder‚ Maurus. Toen koning Stefanos de politieke moeilijkheden had overwonnen en er vrede heerste in zijn rijk, haalde hij Gerardus uit zijn kluis en hij zorgde dat hij bisschop werd van het nog grotendeels heidense Chonad. Maar ook de aanwezige christenen waren nog grotendeels onwetend, zodat hij begon met hen te onderrichten in het geloof. Hij trok geregeld te voet door zijn uitgestrekt diocees, om zoveel mogelijk in aanraking te komen met de mensen. Wanneer de vermoeienissen hem totaal overmanden, reisde hij door onbevolkte streken op een ezel of in een wagen, waarbij hij zich wijdde aan geestelijke lectuur en meditatie.
Waar hij kwam deed hij de plechtige bisschopsdiensten, om de aandacht te vangen van het volk, maar de meeste stichting ging toch uit van de indrukwekkende heiligheid van zijn persoon: zo deemoedig, bescheiden en in alle opzichten verstorven, zodat hij in alle omstandigheden meester bleef over zichzelf. Overdag volbracht hij de functies van zijn ambt, de nacht besteedde hij aan gebed, maar ook aan liefderijke zorg voor de armen en zieken, die hij op tedere wijze bijstond. Lijders aan melaatsheid en afstotelijke ziekten, nam hij mee naar zijn kamer, waar hij hen verbond en in zijn bed liet slapen. Op verschillende plaatsen in zijn diocees bouwde hij cellen buiten de stad, waar hij dan in de eenzaamheid verbleef tijdens zijn reizen. Hij zei dat hij dan beter kon rusten, maar hij besteedde de tijd dan des te intensiever aan het gebed. Onder zijn gewaden droeg hij een haren boetekleed. Na de dood van koning Stefanos kwam het heidendom weer aan het bewind, en Gerardus werd met drie andere bisschoppen gedood toen zij op weg waren naar de nieuwe vorst, op deze dag in het jaar 1046.

De heilige Solinius (Souleine), bisschop van Chartres, tegen het einde van de 5e eeuw. Toen er sprake van was dat hij gekozen zou worden, sloeg hij op de vlucht en hij verborg zich zo goed, dat de gelovigen er niet in slaagden hem te vinden. Toen werd de heilige Aventinus gekozen in zijn plaats. Solinius achtte het toen veilig weer te voorschijn te komen, maar werd toen toch gegrepen en gewijd, met volle instemming van Aventinus, die hulpbisschop werd voor de Dunois-streek. Solinius volbracht op heilige wijze de verplichtingen van zijn ambt tot hij stierf in 509.

De heilige priester Andochos, de diaken Thyrsos en de leek Felix waren door de heilige Polykarpos, bisschop van Smyrna, naar Gallië gezonden om daar het Evangelie te prediken. Zij werden te Seaulieu gearresteerd en na wrede folteringen onthoofd in 169.

De heilige Geremar (Germer), abt van Flay, gestorven in 658. Hij was van edele geboorte in de buurt van Beauvais en kwam aan het hof van koning Dagobert l. Daar huwde hij Domana, en zij kregen twee dochters en een zoon. Intussen sloot hij warme vriendschap met de heilige Ouen van Rouen, en op diens raad droeg hij, toen zijn zoon volwassen werd, zijn bezittingen aan hem over, stichtte een klooster te Vardes, en trad zelf in de abdij van Pentale aan de Seine. Het duurde niet lang of hij werd daar tot abt gekozen. Hij voerde een strikt bestuur en dat viel slecht bij sommige monniken, die aan een laks bewind gewend waren. De gemoederen raakten zo verhit dat er zelfs een moordaanslag op de nieuwe abt op touw werd gezet.
Hevig teleurgesteld verliet Geremar de abdij, zonder een reden op te geven voor zijn vertrek, om geen opschudding te verwekken. Hij vond een leefbare grot en vestigde zich daar. Niet lang daarna kreeg hij bericht dat zijn zoon plotseling gestorven was, en hij dankte God dat zijn kind reeds nu de eeuwige heerlijkheid mocht aanschouwen. Hij ging naar de begrafenis, die bijgewoond werd door de koning en zijn hofhouding, en bracht het lichaam naar het klooster van l’Isle.
Nu had hij weer te beschikken over een groot vermogen en hij wilde dat besteden in de dienst van God. Weer op raad van de heilige Ouen bouwde hij een grootse abdij te Flay, in het woud van Bray‚ aan de Epte: de plaats die nu Saint-Germere heet. Geremar werd daar de abt en is gestorven als een heilige.

De heilige Erinchard, prior van Fontenelle. Ondanks het slechte gedrag van de toenmalige abt, wist Erinchard de trouw aan de Regel in de abdij te bewaren, en tevens de gebouwen te herstellen die in slechte staat verkeerden. Hij is gestorven in 739.

Eveneens op deze dag de heilige Abraämios (Abraham) van Mirosjk, naar de rivier waar hij het klooster van de heilige Verlosser had gesticht, gestorven in 1158; Anathalon, bisschop van Milaan, opvolger van de heilige apostel Barnabas‚ gestorven te Brescia; Anna, een maagd in de 6e eeuw; en Rusticus (Rotiri), bisschop van Auvergne vanaf 424 tot aan de onbekende datum van zijn dood.

Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.

teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.

Gegevens

Datum:
24 september
Evenement Categorie: