Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
30 augustus
De heilige Alexander, Joannes en Paulos, patriarchen van Konstantinopel. De priester Alexander werd tot patriarch gekozen in 325 en bekleedde deze post 30 jaar tot aan zijn dood op hoge leeftijd in 355. Hij had veel te strijden tegen de Arianen, die door Konstantijns zoon Konstantios begunstigd werden. De keizer wilde de oude man dwingen zich met Arios te verzoenen, maar door de plotselinge dood van Arios keerde de rust terug. Alexander ondernam een moeizame rondreis om de besluiten van het Concilie van Nicea in de verschillende bisdommen bekend te maken en toe te lichten.
Joannes de Vaster onderscheidde zich door zijn ascetisch leven en zijn grote liefde voor de armen, Hij is gestorven in 595.
Paulos de Nieuwe kwam in 780 op de patriarchenzetel, maar stierf reeds in 784. Op zijn sterfbed ontving hij het grote schima.
De heilige Alexander Svirski, geboren in 1448 bij Novgorod. Zijn ouders waren niet rijk, maar kenden evenmin grote geldzorgen. Er waren reeds enkele kinderen, maar zij verlangden naar meer, doch er kwamen geen nieuwe. Zij gingen toen naar het nabijgelegen klooster van de Tempelgang van de Moeder Gods waar zij verscheidene dagen bleven in vasten en gebed. Daar hadden zij ‘s nachts een openbaring dat hun gebed was verhoord.
Op 15 juni werd hun daarop een zoon geboren, en zij gaven hem de naam Amos. Van klein kind af hing zijn hart aan God, en elke dag ging hij naar de kloosterkerk om te bidden bij de icoon van de heilige Moeder Gods. Reeds toen begon hij met een ascetisch leven, at alleen maar brood, sliep slechts kort, tot de ontstelde verbazing van zijn ouders. Hij speelde weinig, maar hielp enthousiast mee bij het eten uitdelen aan de armen, die gewend waren daar wat te krijgen.
Toen hij opgroeide, begonnen zijn ouders te praten over een huwelijk. Dit gaf voor Alexander de doorslag bij zijn besluit om weg te gaan, hoezeer hij ook aan zijn ouders gehecht was.
Toen hij 16 jaar oud was, verliet hij heimelijk zijn ouderlijk huis, wetend dat hij anders geen stand zou kunnen houden tegenover hun smeekbeden, en ging op weg naar het klooster Walaamo. Daarbij stak hij de Svir over en kwam in een geheel verlaten woud. Daar vond hij in de avond een klein meer van idyllische schoonheid, geheel omringd door bomen waarvan de takken over het water bogen. Daar bracht hij in verrukking de nacht door, en de volgende dag ontmoette hij een reiziger die hem vergezelde naar Walaamo.
Daar vroeg hij om toegelaten te worden, en ofschoon de abt hem eigenlijk te jong vond, nam hij hem toch op omdat hij zulk een serieuze indruk maakte en volhardend bleef vragen. Amos werd als monnik ingekleed en ontving de naam Alexander. Naast het werk voor het klooster dat zijn dagen vulde, hield hij lange nachtwaken voor persoonlijk gebed en gedroeg hij zich op de deemoedigste wijze tegenover de andere broeders.
Toen zijn ouders tot de ontdekking waren gekomen dat hun zoon hen verlaten had, waren zij diep bedroefd en zochten hem overal. Pas na drie jaren ontdekten zij dat hij in Walaamo was. De vader ondernam de verre reis om zijn zoon terug te zien in de hoop hem over te halen weer thuis te komen. Maar hoewel hij vroeger altijd ogenblikkelijk had gedaan wat hem gevraagd werd, bleef hij nu standvastig verklaren dat hij in het klooster bleef. Alexander wist zelfs zijn vader te doen inzien dat dit de beste manier van leven was, en toen deze weer thuisgekomen was, namen man en vrouw afscheid van elkaar en traden beiden in naburige kloosters.
Intussen was Alexander aan het werk gezet in de bakkerij, en dat was inderdaad zwaar werk: water aandragen, hout inzamelen voor de oven, deeg maken, de broden manipuleren in de hete oven. Maar ‘s morgens was hij altijd als eerste in de kerk, terwijl hij als laatste vertrok. Tijdens de dienst stond hij onbeweeglijk, zonder zelfs met zijn voeten te schuifelen, volkomen overgegeven aan het gebed. Zo won hij ook aller genegenheid en eerbied.
Dit laatste begon hem echter te benauwen. Hij was geneigd tot heftige ascese, liet zich bijvoorbeeld ‘s nachts, half ontkleed buiten staande, door de moerasmuskieten met steken overdekken, en zulke dingen wilde hij absoluut geheim houden, omdat de eer van de mensen onze verdiensten wegneemt, zoals Christus zegt. Hij vroeg daarom de zegen van de abt om zich in de eenzaamheid te mogen vestigen, maar deze vond hem daarvoor nog te jong en zei dat hij moest blijven. Alexander vroeg vergeving en ging weer aan zijn werk.
Maar na enige tijd, toen hij weer in de nacht aan het bidden was in zijn cel, hoorde hij een stem die hem beval te gaan naar de plek die hem op de heenweg naar Walaamo was getoond, en vanuit zijn venster zag hij in die richting een stralende lichtbundel vanuit de hemel. Toen hij dit visioen aan de abt meedeelde begreep deze dat er een uitverkoren ziel voor hem stond, en hij gaf hem de zegen met de woorden: “Moge Gods wil in jou geschieden, mijn kind”.
Alexander ging naar zijn cel, dankte God verschillende uren, en vertrok in de avond, met niets bij zich dan het kleed dat hij aan had. Zo kwam hij in 1485, als een man in de kracht van zijn leven, op de stille plaats aan het meertje in het Svir- woud. Met takken bouwde hij een hutje aan de oever als zijn cel. Nu kon hij zich geheel overgeven aan zijn ascese en vol vreugde liep hij, uit volle borst psalmen zingend, door het bos om bessen, paddenstoelen, eetbare wortels en bladeren te zoeken, en water en hout te halen. Nu voelde hij zich gelukkig: verborgen voor de wereld, geheel alleen met God. Dit duurde zeven jaar.
Toen liet God hem weten dat dit geen blijvende toestand mocht zijn. Er zouden broeders naar hem toe komen en hij zou ze met open armen moeten ontvangen. En hoezeer hij in zijn gebeden smeekte daarvan verschoond te mogen blijven, dit bleef zijn bestemming. Kort daarna werd hij ontdekt door een edelman op jacht, die hem vertelde dat hij al vele malen naar de plek had gezocht waar vaak ‘s nachts een stralenbundel naar de hemel wees, maar dat hij het tot nu toe nooit had kunnen vinden. Onder een eed van geheimhouding vertrouwde Alexander hem toe hoe lang hij hier al leefde, zonder ander voedsel dan wat het woud verschafte, hoe zwaar hem dat in het begin gevallen was en welk een maagpijnen hij geleden had tot hij door een engel genezen was.
Een eed betekende blijkbaar weinig voor deze edelman, want spoedig raakte de aanwezigheid van een heilige kluizenaar in heel de streek bekend. Het verhaal bereikte ook de oren van Alexanders broer Joan, die begreep wie het was, en die zelf dergelijke verlangens koesterde. Hij kwam naar Alexander toe en ze ontmoetten elkaar met grote vreugde. Ze besloten samen te blijven en begonnen cellen te bouwen voor anderen die eveneens daar wilden blijven.
Er kwamen ook gasten met eetwaar als geschenk en dit bracht Alexander tot de overtuiging dat de levenswijze die hijzelf gevolgd had, niet opgelegd kon worden aan een gemeenschap. Hij begon dus bomen te rooien en een akker te bereiden en allerlei zaad te zaaien, zodat de broeders in een normaal levensonderhoud konden voorzien. De gemeenschap at zelf van de akkers en schonk royaal voedsel aan alle armen en pelgrims, die steeds vaker het groeiende klooster kwamen bezoeken.
Op aandringen van de broeders en van de bisschop van Novgorod, accepteerde Alexander om priester gewijd te worden en een kerk te bouwen, toegewijd aan de Heilige Drie-eenheid. Dit gebeurde in 1508, nadat de heilige 23 jaar in de wildernis had gewoond. Alexander verdubbelde zijn inspanningen en van alle kanten kwamen giften en schenkingen die het mogelijk maakten een groot klooster te bouwen. Wanneer hem gezegd werd dat er behoefte was aan water of hout voor de keuken, was de eerste beweging van de heilige om er zelf op uit te gaan om het benodigde te verschaffen. Wanneer anderen dit zagen, begonnen ze vanzelf mee te doen.
‘s Nachts ging hij de cellen rond om te zien hoe de broeders leefden. En tot zijn vreugde vond hij velen bezig met bidden of lezen of het doen van handwerk. Maar als er soms enkelen met elkaar aan het praten waren, dan bonsde hij op de deur om te laten weten dat hij er was geweest, en hij riep die broeders de volgende dag bij zich. Dan begon hij niet hen te beschuldigen, maar door passende vergelijkingen zocht hij hun hart te bereiken en hun ziel te verwarmen tot liefde voor God. Was een broeder goed gezind, dan begreep deze waar het om ging, en vroeg vergeving. De meer hardnekkigen beschuldigde hij tenslotte openlijk en hij legde hun een gematigde boete op.
Zo leerde hij de broeders om altijd op God gericht te zijn, en na de Completen in de eigen cel te blijven, en daar op passende wijze bezig te zijn. De nacht moest door de broeders ook gebruikt worden om ieder voor zich het meel te malen dat hij de volgende dag eten moest. Dit was zwaar extra werk en veel broeders beklaagden zich erover. Er waren dicht bij het klooster twee meren met een belangrijk verschil in waterstand. Hiervan wist de heilige gebruikte maken om een watermolen te bouwen die voortaan het zware werk zou verrichten. En dit leidde opnieuw tot groei van het aantal broeders.
Ook vond hij een kleilaag in de buurt, geschikt voor het maken van baksteen. Nu kon worden begonnen aan het bouwen van een stenen kerk, zoals hem in een visioen bevolen was. En steeds meer mensen kwamen het klooster opzoeken om de Heilige te horen en zijn raad in te winnen. Toen de stenen gebakken waren, kwamen er vaklieden om te helpen met de bouw. Het klooster werd in een groot vierkant opgetrokken met de kerk op het omsloten middenterrein, op de plaats die aan Alexander door de engel gewezen was.
Nu begonnen er ook wonderbare genezingen te gebeuren op het gebed van de heilige. Hoe meer zijn roem zich verspreidde, des te meer legde de heilige zich toe op de deemoed. Hij hielp mee met het ruwste werk, hij droeg oude, opgelapte kleding, zodat de bezoekers hem voor een van de minste monniken hielden. Langzamerhand begon hij nu ook voorbereidingen te treffen voor zijn definitieve afscheid van deze wereld. Hij zorgde voor 4 priester-monniken die de leiding zouden overnemen. En hij beloofde de broeders dat zij niet in armoede zouden terugvallen zolang zij ijverigen toegewijd bleven. Daarna gaf hij de broeders de afscheidskus en hij ontsliep in de Heer, op deze dag van het jaar 1533, in de ouderdom van 85 jaar. 25 jaar later werd de eerste kerk op zijn naam gewijd in Moskou.
De heilige Fantinos uit Calabrië was monnik vanaf zijn vroege jeugd. Na de bezetting van zijn vaderland door de Saracenen, vluchtte hij met zijn twee leerlingen Vitalis en Nikeforos over Korinthe en Athene naar Larissa, waar hij het graf bezocht van de heilige bisschop Achillios. Hij vestigde zich in Thessalonika, waar hij na een verblijf van 8 jaar op hoge leeftijd stierf rond 900.
De heilige Pammachius, geboren in 340, was een Romeinse senator en gehuwd met een dochter van de heilige Paula, en daardoor ook een vriend van de heilige Hiëronymos. Hij was een geleerde met veel talent, en grote interesse voor godsdienstige zaken. Er zijn brieven bewaard gebleven uit zijn correspondentie met Hiëronymos, waarin hij hem zijn gebrek aan gematigdheid verweet in zijn veroordeling van Origenes, en zijn minachtende houding tegenover het huwelijk. Na de dood van zijn echtgenote (in 397) wijdde Pammachius zich geheel aan het doen van goede werken met behulp van zijn rijkdom. Samen met de heilige Fabiola stichtte en beheerde hij een gastenhuis en een hospitaal voor reizigers in Porto. Zijn eigen huis in Rome richtte hij in als kerk, waarvan de fundamenten teruggevonden zijn bij de bouw van de kerk van de heilige Joannes en Paulos op de Celestijnse heuvel. Hij is gestorven in 410.
De heilige Felix en Adauctus. Toen de priester Felix te Rome na de foltering ter dood veroordeeld was en naar het executieterrein werd gebracht, groette hem onderweg een man, die daarom terstond als christen gegrepen en mee gevonnist werd. Zijn naam was niemand bekend en daarom werd hij de Toegevoegde genoemd.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren: Gabriël, patriarch van Servië(1655- 1659), gedood op beschuldiging van Iandverraad; 6 martelaren te Melitene; 16 monnik-martelaren in de Thebaïde; Felix, monnik-martelaar; te Rome ook de maagd Gaudentia met nog 3 anderen; 60 martelaren in Colonia Suffetulana in Noord-Afrika; en, met de priester Felix, Fortunatus, Januarius en Septiminus, onthoofd.
Eveneens op deze dag de heilige Christoforos, uit Rome, was 50 jaar monnik in het Theodosios-klooster in Palestina, 6e eeuw; Joannikios, eerste patriarch van Servië (1339-1349); de patriarchen van Servië Spiridon (1358), Jakob (1386- 1392), Makarios (1574), Georgios; de monnik Fylax; Bryena van Nisibis; Eulalios, bisschop van Cyprus; de monnik Sarmatas van het Paradijs; de abt Bononius in Bologna; Fiacrus te Meaux, 7e eeuw; Petrus te Trevi in Latium; de monnik Ay, 6e eeuw; en de abt Alle, rond 650.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.