Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
1 juni, 2022
De heilige martelaar Justinus, de filosoof, bijgenaamd ‘De Gerechte’. Hij is vooral bekend als de eerste der grote Apologeten uit de kerkgeschiedenis, en in zijn geschriften voert hij een dialoog met heidense en joodse denkers.
Justinus was geboren rond 105, in Sichem, de hoofdstad van Samaria, het huidige Nabloes, uit een heidens-griekse familie. Zijn vader was als romeins kolonist hier gekomen. Van jongsaf was Justinus geheel vervuld van het zoeken naar waarheid, de echte werkelijkheid. Hij wierp zich daarom op de studie van de filosofie, de wijsheids-liefde, maar hij vond alleen maar elkaar bestrijdende meningen.
Reeds wilde hij zich ontmoedigd neerleggen bij de onmogelijkheid om de waarheid te vinden, en hij maakte een lange strandwandeling om zijn gedachten te verzamelen en tot een conclusie te komen. Daar ontmoette hij een eerbiedwaardige grijsaard die daar wachtte op de aankomst van een schip. Ze kwamen met elkaar in gesprek, en de onbekende liet hem zien waarom de grote filosofen, Plato en Pythagoras, juist op de meest essentiële vragen geen antwoord konden geven, omdat ze noch de Godheid, noch de menselijke ziel werkelijk kenden.
Hij vertelde hoe er reeds lang vóór deze filosofen rechtvaardige mensen waren geweest, vrienden van God en geïnspireerd door Zijn Geest. Zij worden profeten genoemd omdat zij toekomstige dingen hebben voor- speld, die ook werkelijk gebeurd zijn. En hun boeken, die nog steeds in ons bezit zijn, bevatten stralende onderrichtingen over de -eerste oorzaak- en het uiteindelijke -doel- van alle schepselen. Er staat trouwens van allerlei in dat een filosoof moet interesseren.
Om de waarheid uiteen te zetten wordt geen gebruik gemaakt van disputen of subtiele redeneringen, noch van abstracte definities die boven het begrip van de gewone mens uitgaan. We geloven ze op hun woord omdat we geen weerstand kunnen bieden aan het gezag dat zij ontlenen aan hun wonderen en hun voorzeggingen. Zij leren ons het geloof in slechts één God, de Vader en Schepper van alles wat bestaat; en in Jezus Christus, Zijn Zoon, die Hij in de wereld gezonden heeft.
Hij besloot zijn toespraak met de woorden: “Wat u betreft, bid vurig dat de poorten van de waarheid voor u mogen opengaan. Want de zaken waarover ik gesproken heb, zijn van die aard dat zij alleen maar begrepen kunnen worden wanneer God en Jezus Christus daarvoor het begrip verschaffen.” Na deze woorden trok de grijsaard zich terug en Justinus heeft hem niet meer teruggezien.
Zo kwam hij in aanraking met de boeken van het Oude en Nieuwe Testament Hij werd onweerstaanbaar aangetrokken door de persoon van Christus, en hoe meer kennis hij over Hem bijeenbracht, des te groter werd zijn genegenheid. Toen hij er daarbij getuige van was hoe de christenen zich uit liefde, tot Christus alles ontzegden en zich zelfs met blijdschap aan het martelaarschap overgaven, kwam hij tot de overtuiging dat het kwaad dat over hen verteld werd, op laster moest berusten. Hij schrijft: “Wanneer ik ze met zulk een onverschrokkenheid niet slechts de dood tegemoet zie gaan, maar daarbij het hoofd bieden aan alles wat het meest afschrikwekkend is voor de menselijke natuur, dan acht ik het onmogelijk dat zulke mensen ordinaire misdadigers zijn.” Het duurde niet lang meer of hij liet zich dopen, nu hij ‘de enig betrouwbare en bruikbare filosofie’ gevonden had.
Justinus werd geen priester maar bleef beroepsfilosoof – kenbaar door het pallium dat hij om de schouders droeg – die rondtrok om de waarheid te verkondigen. Hij was toen minstens dertig jaar, misschien wel ouder, in aanmerking genomen de vele studies die hij reeds achter de rug had, en trok vanuit Palestina door Klein-Azië, Griekenland en Egypte naar Rome, Daar stichtte hij een filosofische academie die veel intellectuele leerlingen trok. Helaas zijn veel van zijn verhandelingen verloren gegaan. In de bewaard gebleven verhandelingen stelt hij de afschuwelijke ondeugden die aan de goden worden toegeschreven, tegenover de reine heiligheid van de christelijke leer. En hij laat zien hoe de liefde tot God de christen ertoe brengt de naaste bij te staan, zichzelf als zijn mindere te achten, en zijn bezittingen, die immers door de hemel geschonken zijn, met de armen te delen. En dat zij geen angst hebben voor de lichamelijke dood doch slechts de eeuwige dood van de ziel vrezen, in het nooit dovende vuur van de hel.
ln zijn Brief aan Diognetos, de leermeester van keizer Marcus Aurelius, en die hem om inlichtingen gevraagd had, schrijft hij hoezeer God Zijn liefde voor de mens getoond heeft door het zenden van Zijn eigen Zoon om ons Zijn aanbiddenswaardige wil bekend te maken, en de prijs voor onze verlossing te betalen, de verlossing van de schuld die wij onszelf hadden opgeladen. Het is onmogelijk onze misdaden uit te wissen door onze eigen krachten, maar Hij Die heilig is heeft geleden i.p.v. ons, zondaars; Hij die beledigd was heeft de dood ondergaan voor ons die Hem beledigden. In Zijn goedheid heeft Hij er Zich niet mee tevreden gesteld ons tot het zijn te brengen, maar Hij heeft ook een gehele wereld geschapen om ons van dienst te zijn; Hij heeft alle dingen aan ons onderworpen; Hij heeft ons Zijn enige Zoon geschonken, met de belofte dat wij met Hem mogen heersen wanneer wij Hem slechts beminnen.
Aan Plato verwijt hij het veelgodendom te hebben verdedigd, terwijl hij zelf de Schepper als de ene God beschouwde. Aan de Joden bewees hij uit de profeten dat de beloofde Messias werkelijk gekomen was in de persoon van Christus.
Justinus is niet steeds in Rome gebleven, hij heeft ook gewerkt als rondreizend evangelist. Zo heeft hij in Efese de beroemdste joodse redenaar van die tijd ontmoet, Tryphon, met wie hij een tweedaags openbaar dispuut organiseerde. Zelf heeft hij deze gedachtenwisseling tot een boek verwerkt, de bekende Dialoog met Tryphon, waarin vooral over de komst van de Messias gesproken wordt.
ln twee verdedigingsgeschriften van het christendom‚ aan de keizers Antoninus Pius (150) en Marcus Aurelius (160), gaat Justinus in op de verwijten welke tegen het jonge christendom werden gemaakt. Omdat zij hun mysteriën niet in het openbaar wilden vieren, werden zij beschuldigd van geheime misdaden: dat zij het vlees aten van vermoorde kinderen, dat zij een gekruisigde ezelskop aanbaden. Dit alles werd gebruikt als voorwendsel om de christenen op de wreedaardigste wijze te folteren om ze tot bekentenis te dwingen. Justinus wijst erop dat deze misdaden alleen bij gerucht werden vernomen en dat er nooit enig bewijs voor geleverd was. Hij beschrijft waaruit die mysteriën in werkelijkheid bestonden, en hij verhaalt over de Doop en de Eucharistie. Daarbij gaat het niet om gewoon brood en drank, maar dat deze door de plechtige Dankzegging zijn overgegaan in het Lichaam en Bloed van Jesus Christus, onze Verlosser. De gelovigen heiligden de zondag door bijeen te komen voor de gemeenschappelijke viering, waarbij de Profeten werden voorgelezen en een toespraak werd gehouden. Tevens werden aalmoezen bijeengebracht om hulp te bieden aan wezen, weduwen, gevangenen, zieken en vreemdelingen. Justinus besluit zijn geschrift met het edict van keizer Hadrianus waarin deze de christenen godsdienstvrijheid schenkt.
Inderdaad genoot de Kerk gedurende enige tijd vrede, maar toen de vervolging weer opvlamde richtte Justinus ook een verdedigingsgeschrift tot de Senaat. Hij wijst erop dat mensen die zelfs met vreugde de marteldood ondergingen toch geen misdadigers kunnen zijn. Maar hij voorzag dat dit geschrift hem de vrijheid en het leven zou kosten, zoals ook inderdaad gebeurde: Justinus werd gevangen genomen, en na verhoor en geseling ter dood veroordeeld. Met hem leden Chariton, diens vrouw Charita, Evelpiste, Hiërax, Peon, Valerianus en nog een Justinus, in 166/167.
Van het proces bestaan nog de uitvoerige gerechtsakten, waarin Justinus tenslotte uit naam van allen verklaart dat ze ernaar verlangen om voor Christus te mogen lijden en daardoor de hemel te ontvangen. De rechter vroeg of hij soms dacht dat hij door voor Christus te sterven daarvoor een beloning in de hemel zou ontvangen. Justinus antwoordde uit naam van hen allen: “Dat denken we niet; we weten het!”
De gedachtenis van de heilige Justinus wordt ook gevierd op 13 april.
De heilige Dionysios, hegoumen van Gloesjitsk, gestorven op deze dag in 1437. Hij is een der grootste vaders uit de Thebaïde van het Noorden, waar hij de geest van de Athos-kloosters overbracht, ook in de vrouwenkloosters. Sinds de stichting van het Holenklooster door de heilige Antonios‚ bestonden er al contacten met de Athos, maar Dionysios is de eerste die een russisch klooster heeft gesticht met het Athos-typikon als regel.
Hij was afkomstig uit Wologda. Zijn opleiding had hij gekregen in het klooster van de Verlosser op het Kameni-eiland, bij de hesychast de heilige Dionysios (zie 18 oktober) de latere bisschop van Rostov, die aan deze uitverkoren leerling zijn eigen naam overdroeg. Dionysios werd kluizenaar in het maagdelijke woud van Wologda, bij de wild stromende rivier Gloesjits in 1403. Hij bleef echter niet lang alleen, want zowel mannen als vrouwen wilden onder zijn leiding leven, zodat er verschillende kloosters ontstonden, met zegen van de heilige bisschop Dionysios van Rostov. Het klooster dat zo bezield was met de geest van de Athos, bloeide en trok velen die getroffen waren door dit ideaal: het bewonen en vruchtbaar maken van de woestijn.
Dionysios was een begaafd ikonenschilder, die het klooster met zijn ikonen heeft gesierd. Ook de wonderwerkende ikoon van de Ontslaping van de heilige Moeder Gods stamt van zijn hand. Deze had hij geschilderd voor het klooster van de Zeven Heuvelen, hogerop aan de rivier, gesticht door een van zijn leerlingen.
De heilige Agapetos, onbaatzuchtig arts, een leerling van de heilige Antonios van het Holenklooster van Kiev. Hij genas de mensen door gebed, terwijl hij ze een soort brood dat van kool gemaakt was, liet eten. Ook prins Wladimir Monomachos genas hij op die manier, en daardoor werd zijn roem naar alle kanten verbreid.
De lijfarts van de prins vond dit maar kwakzalverij, maar was toch geïnteresseerd. Toen Agapetos in 1095 zelf ernstig ziek werd, kwam de arts naar hem kijken en voorspelde hem dat hij nog hoogstens drie dagen te leven had. Daar wilde hij zelfs om wedden: als het niet gebeurde zou hij monnik worden.
Agapetos antwoordde hem dat God hem had laten zien dat hij inderdaad sterven zou, doch niet over drie dagen maar over drie maanden. En zo gebeurde het ook. Daarna kwam de arts bij het klooster aanvragen om monnik te worden; hij zei dat Agapetos hem verschenen was en hem aan zijn afspraak herinnerd had.
De heilige Ronan, een Ierse bisschop, stak op het einde van de 6e eeuw de zee over naar Bretagne en trok zich terug in een kluis in het Nevet-woud. Veel personen, ook de koning, kwamen graag naar hem toe om over allerlei zaken te praten. Door zijn gebed heeft hij een gestorven kind ten leven gewekt
De heilige martelaar Crescentianus, een romeins soldaat, onder Diokletiaan te Citta-di-Castello in Umbrië ter dood gebracht .
De heilige martelaren lschyrion, een legeroverste, met vijf andere krijgslieden onder Diokletiaan op verschillende wijzen om het leven gebracht.
De heilige martelaar Wistan, prins van Mercië. Hij verloor de troon doordat het land door de Denen overweldigd was, die zijn oom tot vorst aanstelden. Wistan, geschokt door de onzekerheid van het aardse lot, richtte zich op het Koninkrijk der Hemelen. Maar de nieuwe vorst koos het in zijn oog zekere voor het onzekere en gaf zijn zoon de opdracht Wistan uit de weg te ruimen. Op een verzoeningsbijeenkomst, waartoe hij hem had uitgenodigd, sloeg hij hem tijdens de omhelzing lafhartig met het zwaard op het hoofd, en liet de zwaar verwondde Wistan verder vermoorden door zijn knechten, in 749.
De heilige monnik Simeon was afkomstig uit Syracuse (Sicilië), uit een grieks kolonistengezin. Op zevenjarige leeftijd werd hij naar Konstantinopel gezonden voor zijn opvoeding en studies. Maar als student leerde hij Christus liefhebben en hij wilde zijn leven aan Hem wijden.
Simeon ging daarom op bedevaart naar het Heilig Land, waar hij de woestijnmonniken bezocht Hij raakte gehecht aan een kluizenaar die een grot bewoonde aan de oever van de Jordaan, en bleef lange tijd bij hem. Deze zond hem echter naar een klooster in Bethlehem, waar hij monnik werd en diaken. Na twee jaar trad hij in bij het Sinaï-klooster. Hij deelde ten volle in de strengheid van het leven zoals dat daar geleid werd, en genoot grote waardering onder de monniken.
Omdat hij een westerling was, werd Simeon naar Normandië gezonden om de door Richard ll beloofde giften in ontvangst te nemen, maar in Rouen vernam hij dat deze intussen was gestorven. Omdat hij geen aanbevelingsbrieven had voor diens opvolger, begaf hij zich naar de abt van Saint Vannes, die hij gedurende de reis had leren kennen. Deze gaf hem de raad om naar het klooster van de heilige Martinus in Trier te gaan, nog altijd een belangrijk centrum.
Daar werd hij, als bereisd man, uitgenodigd om de heilige aartsbisschop van Trier, Poppo, te vergezellen op diens tocht naar de Oriënt. Deze raakte zozeer aan Simeon gehecht dat hij hem bij zich in de buurt wilde houden. Hij beloofde hem een onderkomen en volledige vrijheid wat zijn levenswijze betrof, als hij maar met hem mee wilde terugkeren.
Toen vestigde Simeon zich in een oude toren in de buurt van een der stadspoorten‚ waar hij de rest van zijn leven doorbracht in harde askese en onophoudelijk gebed en contemplatie. Hij is gestorven op de 1e juni van het jaar 1035. Reeds zeven jaar later werd hij heilig verklaard.
De heilige abt Caprasius (Carpais) in het klooster van Lerins, trok veel monniken aan door de roep van heiligheid die van hem uitging. Hij telde onder zijn leerlingen de heilige Honoratus, de latere bisschop van Arles, Caprasius stierf in 430, bijgestaan door de heilige Hilarius van Arles, die op bijzondere wijze zijn lof verkondigd heeft.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren Neon; Proculus‚ onder keizer Maximiaan ter dood gebracht te Bologna; hiëromartelaar Pyrrhos, bijgenaamd ‘de maagdelijke’; Reverianus, bisschop van Autun, met de priester Paulus en nog tien anderen, onder keizer Aurelianus; Secundus onder Diokletiaan in de Tiber verdronken te Amelia in Umbrië; Thespesios onder keizer Alexander te Kappadocië onder foltering ter dood gebracht; Juventius in Rome; Felinus en Gratianus, krijgslieden, die onder keizer Decius de folterdood gestorven zijn; Pamfylios (zie 16 februari) en Firmos van Magus, tijdens de vervolging van Maximiaan wreed verscheurd, gestenigd en onthoofd.
Eveneens op deze dag de heilige Claudius, bisschop van Bienne, 5e eeuw; abt Eneco van het klooster Ona bij Burgos in Spanje; de priester Fortunatus te Montefalco in Umbrië; abt Porcarius te Poitiers, tegen 600; bisschop Gerardus van Mâcon, tegen 940; Irene van Kosjin, 15e eeuw; de moeder van de heilige Makarios van Koljazin; de monnik Jouin, 4e-5e eeuw; Metrios, de landman; en Mion, kluizenaar te Menat, 5e eeuw.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.