Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
27 mei
De heilige martelaar Therapont, bisschop van Sardes. Hij leed onder Valerianus bij de rivier Astala. De dorre palen waartussen hij bij de geseling was vastgebonden en waarop zijn bloed was gespat, begonnen te groeien, en de bladeren daarvan konden allerlei ziekten genezen. Tenslotte werd hij onthoofd in 259.
De maagdelijke martelares Theodora en de heilige martelaar Didymos. Toen Theodora weigerde Christus te verloochenen werd zij, na geslagen te zijn, in een bordeel geplaatst. Didymos liet haar zijn soldatenmantel aandoen, zodat zij kon ontsnappen, maar zij werd toch weer gevangen genomen. Beiden werden onthoofd te Alexandrië in 304.
Gedachtenis van de overbrenging van de relieken van de heilige Kyprianos, Fotios en Joria, metropolieten van Kiev, in 1472.
Eveneens gedachtenis van de overbrenging van de relieken van de heilige Nilos Stolbenski, in 1667 (zie 7 december).
De heilige Therapont (Ferapont), Wonderdoener van Bjelozersk. Hij was rond 1335 geboren in Wolokolamsk, en toen hij 40 was, werd hij monnik bij de heilige Theodoros in het Simonov-klooster aan de Moskwa, niet ver van Moskou, waar ook zijn vriend, de heilige Kyrillos, leefde. Tevens kwam hij daar herhaaldelijk in aanraking met de heilige Sergios van Radonesj.
Maar zij voelden zich gehinderd door de nabijheid van de grote stad, wat veel verkeer in het klooster meebracht, terwijl zij dorstten naar innerlijke stilte. Terwijl Kyrillos eens ‘s nachts de Akathist zong van de heilige Moeder Gods, geraakte hij in diep gebed en hij hoorde een stem die zei dat hij aan het Witte Meer zijn vrede zou vinden. En vanuit zijn venster zag hij licht stralen aan de noordelijke hemel als een vinger die hem de weg wees.
Therapont was daar al eens op bezoek geweest toen hij erheen gezonden was voor zaken van het klooster, en hij was toen reeds getroffen door de wilde schoonheid van die streek. Na overleg trokken zij er gezamenlijk op af in de negentiger jaren, en kwamen in het district van het Witte Meer, met vele meren, wouden en rivieren. Zij trokken rond tot ze bij de berg Myaura kwamen met een prachtig uitzicht over de streek: het meer Siverskoje en de Sjeksnarivier, te midden van uitgestrekte weiden, donkerblauwe meren en dichte wouden. Kyrillos herkende de plaats uit zijn visioen. Zij daalden de heuvel af en richtten een groot houten kruis op aan de oever van het meer. En ze begonnen te graven voor een onderkomen.
Zij bleven echter niet lang samen omdat ze de absolute stilte zochten, en Therapont trok een paar honderd kilometer noordelijker, naar een moeilijk bereikbare plaats tussen twee meren. Daar leefde hij in stilte, onder gebed en nachtwaken als de oude woestijnvaders. Intussen bewerkte hij de grond om groenten te kunnen kweken voor zijn levensonderhoud.
Ondanks de afgelegenheid van de plaats begonnen er broeders te komen, en in 1398 stond er een klein kenobitisch klooster met 15 monniken. Er was een houten kerkje gebouwd en er werd een starets-hiëromonach uitgenodigd er te komen dienen. Therapont zelf weigerde zich te laten wijden, en hij wilde ook geen hegoumen zijn. Hij deed het zware handwerk en sloeg nooit een kerkdienst of zijn celgebed over. Maar toch was hij het vanzelfsprekende geestelijk middelpunt van het klooster, de vader en leraar van de monniken die er woonden. Kyrillos bleef zijn geestelijk vader en Tharapont bezocht hem dikwijls en vroeg zijn raad over de aangelegenheden van zijn klooster.
Nadat Therapont 10 jaren zo gewerkt had, werd hij geroepen tot een groter werk. De prins van Mozjaisk, die de eigenaar was van de gronden waarop hun gemeenschap woonde, wilde en klooster stichten in zijn eigen woongebied en had daarom een gezantschap met rijke geschenken naar Therapont gezonden. Deze zette zijn eigen verlangens opzij en begaf zich naar Mozjaisk, waar de prins hem met grote eer ontving. Therapont smeekte hem terug te mogen gaan naar zijn klooster, maar de prins bad hem in de Naam van God in Mozjaisk te blijven. Therapont dorst niet te weigeren en trok rond tot hij een geschikte plaats vond op een paar uur afstand van de stad, op de heuvel Loesjki aan de Moskwa. Met geld van de prins werd er een klooster gebouwd, van alles voorzien, en Therapont werd archimandriet gewijd. Daar heeft hij 18 jaar geleefd tot hij 90 jaar oud, in 1426 gestorven is.
De heilige Joannes de Rus, de Gevangene. Tijdens een veldtocht van Peter de Grote, toen Joannes 21 jaar oud was werd hij in 1711 door de Turken krijgsgevangen gemaakt, en in Prokopion in Klein-Azië tot slaaf van een turkse legeroverste gemaakt. Deze beval hem de islam aan te nemen, maar toen Joannes onbuigbaar bleef doch wel zorgvuldig al zijn plichten waarnam, liet hij hem met rust.
Zijn werk was het verzorgen van de paarden en muilezels slaapplaats was in een verre uithoek van de donkere stal. Die beschouwde Joannes als een grot en hij was verheugd dat hij mocht leven in een plaats zo leek op de stal van Bethlehem, waar onze Verlosser geboren was. Na de zware werkdag deed hij zijn gebeden, en sliep op stro onder een paar oude zakken.
De andere slaven bespotten hem als een uitslover‚ maar Joannes stond altijd klaar om hen te helpen als er moeilijkheden waren, of hen te troosten in hun verdriet. Ook zijn meester raakte op hem gesteld en nam hem mee op zijn reizen. Deze paardenhandelaar kwam tot welstand en werd een gerespecteerd lid van de stad Prokopion; hij was zich ervan bewust dat zijn voorspoed te danken was aan het toegewijde werk van Joannes, wiens houding ook het andere dienstvolk gunstig had beïnvloed.
Joannes had blijkbaar een zekere vrijheid van handelen, want hij was in staat de armen te helpen. Een groot deel van zijn nachtrust besteedde hij aan gebed en hi. b pen. ‚Äòen groot deel van zijn nachtrust besteedde hij bezocht ‘s morgens vroeg de voorhal van de dan nog gesloten naburige kerk, zodat hij terug was voordat het werk begon. Elke zaterdag ontving hij de heilige Communie na intensieve voorbereiding door bidden en vasten.
Toen in 1730 zijn laatste levensdagen waren aangebroken liet hij de priester waarschuwen. Deze durfde het huis van een Turk niet binnen te gaan met de heilige Communie in de handen, maar hij overhandigde hem de Heilige Gaven, verborgen in een appel. Na de dood van Joannes geschiedden veel wonderen, zodat Prokopion op den duur een echte bedevaartplaats werd.
De heilige martelaar Joannes I, paus van Rome, 523-526. Tijdens het bewind van de ariaanse Gothenkoning Theoderic heerste er godsdienstvrede in het Westromeinse Rijk. Hij betoonde gelijke eerbied voor Orthodoxen en Arianen, gaf herhaaldelijk rijke geschenken aan de kerk van de heilige Petros, en nam geen enkele maatregel wanneer zijn familieleden of vertrouwelingen naar de Orthodoxie overgingen.
ln 524 vaardigde keizer Justinos van Byzantium een edict uit tegen de Arianen, die de Gothen en andere Germanen in dienst van het Rijk trof, en hun kerken in Konstantinopel werden gesloten. Daardoor ontstond een conflict met Theoderic. De Arianen deden een beroep op koning Theoderic. Tegelijkertijd kwamen aan het hof in Ravenna berichten binnen over verraderlijke correspondentie van hooggeplaatste personen in ltalië, die Justinos uitnodigden een inval te komen doen door zijn succesrijke generaal, de beroemde Belisarios.
Verschillende leden van de romeinse senaat werden nu gevangen genomen. Theoderic dwong de tegenstribbelende paus Joannes naar Konstantinopel te gaan om daar de zaak van de Arianen te bepleiten. Deze werd door Justinos met de grootste eerbewijzen ontvangen, maar de besprekingen hadden weinig tastbaar resultaat. Bij zijn terugkeer werd Joannes daarom als verrader behandeld en in de gevangenis geworpen. Daar vegeteerde hij bijna een jaar en hij stierf toen in 526.
De heilige Hildevert, bisschop van Meaux in Normandie. Hij was van kind af opgevoed door de heilige Faro, de toenmalige bisschop van Meaux‚ die de capabele jongeman ook in zijn clerus opnam. Wanneer hij bisschop werd is onbekend, maar men weet wel dat hij hoog in aanzien stond bij het volk; en zijn graf werd verheerlijkt door wonderbare gebedsverhoringen. Hildevert is gestorven tegen 680.
De heilige Eutropius, bisschop van Orange. Hij was een edelman te Marseille, en na de dood van zijn vrouw wijdde hij zich geheel aan de dienst van God. De bisschop van Marseille, die zijn waarde erkende, wilde hem opnemen onder zijn geestelijken. Eutropius vond zichzelf daartoe onwaardig en het kostte grote overredingskracht en bijna geweld om hem over te halen. Hij werd diaken gewijd en vermenigvuldigde toen zijn boetplegingen om zijn vroegere zonden uit te delgen, die hij telkens onder tranen voor God beleed, tot God hem in twee dromen troostte door de verzekering van Zijn vergiffenis.
Tegen 440 werd Eutropius unaniem gekozen tot bisschop van Orange. Toen hij zich na zijn wijding naar zijn stad begaf, schrok hij ontzettend bij het zien van de door de oorlog zo mishandelde en verminkte stad, en hij wilde wegvluchten voor de zwaarte van zulk een taak. Maar een kluizenaar deed hem inzien dat deze taak juist was wat God van hem verlangde, en dat hij ontrouw zou plegen wanneer hij dit werk in de steek liet.
Eutropius wijdde nu al zijn kracht aan het herstel van het geestelijk leven in zijn diocees. Hij zette een boerenbedrijf op, waarbij hij zelf op het land werkte om eten te hebben voor zichzelf en de ontelbare armen. Zo leefde hij nog tot na 475, en hij is gestorven als getrouwe rentmeester van de hemelse Heer.
De heilige martelaar Julius, uit hetzelfde regiment als Pasikrates en Valentinos (zie 25 mei) moest twee dagen later hetzelfde lot ondergaan, 27 mei 302 te Durostorum (Bulgarije). Een andere gevangen soldaat, Hesychios, zei hem: “Loop met moed de wedstrijd en win de kroon die de Heer heeft beloofd; denk aan mij die u binnenkort volgen zal, en beveel me aan bij de dienaren Gods Pasikrates en Valentinos, die ons zijn voorafgegaan”. Julius omhelsde hem en zei: “Lieve broeder, haast je om bij ons te komen; zij tot wie ge uw groet hebt gericht, hebben die reeds gehoord”. Hij verbond zelf zijn ogen, en terwijl hij de dodelijke slag afwachtte zei hij: “Heer Jezus, voor Uw Naam onderga ik deze dood; ontvang mij onder het getal van Uw heiligen”.
De heilige David Garedsjiiski, een van de dertien heilige Vaders van Georgië (zie 7 mei), die leefde in de woestijn Garedsji bij Tiflis. ln zijn oude dagen trok hij met een paar leerlingen op pelgrimstocht naar het Heilige Land. Toen hij vanaf een heuvel Jeruzalem aanschouwde, barstte hij uit in tranen en zei: “Hoe kan ik het wagen op de heilige voetstappen van de vleesgeworden God te treden met zulke zondige voeten?” Hij stuurde zijn leerlingen om de heilige plaatsen te vereren en keerde zelf naar huis terug met een enkele steen van het Heilige Land. Deze steen werd later op zijn graf geplaatst en bewerkte vele genezingen.
De heilige monnik-priester Beda de Eerbiedwaardige, 672-734. Toen hij 7 jaar oud was, werd hij naar de kloosterschool van de beroemde abt Biscop gezonden, van wie hij een der geliefdste leerlingen werd. Toen Beda 19 jaar was, werd hij diaken gewijd, en op zijn 30e priester, in 702. Toen had de faam van zijn geleerdheid zich reeds verspreid, en Beda werd uitgenodigd naar Rome om paus Sergios l te adviseren over moeilike punten van de kerkelike discipline. De dood van de paus maakte echter een einde aan deze opdracht. Beda bleef dus in de abdij Jarrow en en is waarschijnlijk heel zijn leven nooit verder geweest dan Lindisfarne en York. Over zichzelf schreef hij: “Ik heb heel mijn energie gewijd aan het bestuderen van de Heilige Schrift, aan het betrachten van de monastieke discipline, het dagelijks zingen van de diensten in de Kerk; studeren, onderwijs geven en schrijven, daar heb ik altijd plezier in gehad.”
Het aan studie gewijde leven van Beda ging in alle uiterlijke rust voorbij, en vanuit die rust verschenen zijn talrijke boeken, en bestuurde hij zijn ruim 600 monniken. Daarbij had hij niemand die hem assisteerde bij zijn werk. Hij schreef eens: “Ik ben mijn eigen secretaris: ik dicteer, ik bedenk een boek, en ik kopieer alles zelf!”
Zijn grootste, en voor Engeland belangrijkste werk, is ongetwijfeld zijn kerkelijke geschiedenis van Engeland. Hij is de eerste, en vrijwel de enige autoriteit op het gebied van de vroege geschiedenis van het christendom in Engeland. Daarvoor wist hij alle kloosters en bisschoppen te activeren om hem memoranda te sturen van wat er in hun diocees was gebeurd. Er werd zelfs iemand naar Rome gezonden om de archieven door te nemen van de Kerk van Rome voor zover die betrekking hadden op de missie in Engeland.
Hij schreef eveneens taalkundige werken, geschiedenis, kerkelijke hymnen en andere gedichten, brieven, preken, heiligenlevens met geschiedkundige aantekeningen, alles in het Latijn. Beda is eveneens de eerste schrijver van engels proza, doch helaas is dit werk geheel verloren gegaan. Tijdens zijn laatste ziekte was hij bezig met het vertalen van het Joannes-Evangelie, en van uittreksels uit de geschriften van de heilige Isidorus van Sevilla. Tot vlak voor zijn dood, toen hij neerzat op de grond, omringd door de broeders, dicteerde hij de laatste zin van zijn les opnieuw, die een van hen niet zo vlug had kunnen opschrijven. En vermoeid opademend zei hij: “Het is volbracht”. En hij sprak zijn laatste lofzang.
Beda was in de Middeleeuwen de bekendste schrijver en met de meeste invloed, natuurlijk allereerst in zijn eigen land. Maar reeds in 836 werd hij op een Concilie in Aken aangehaald als Beda, de Vererenswaardige, Venerabilis. De heilige Bonifatius eerde hem als “Het Licht van de Kerk, ontstoken door de Heilige Geest”. Voor Alcuin, zelf “De Leermeester van de Eeuw”, was hij “De gezegende Beda, onze Leraar”.
Daarnaast hadden sommigen scherpe kritiek op zijn werk en werd hij zelfs beschuldigd van ketterij omdat hij de algemene opinie dat de wereld pas zesduizend jaar bestond had tegengesproken. Beda beklaagt zich erover dat bisschop Wilfrid van York door zijn stilzwijgen die beschuldiging steun had verleend. Maar het aantal van zijn vrienden was toch veel groter en omvatte juist hen wier mening hij hoog achtte.
Treffend is de beschrijving van zijn laatste dagen door zijn leerling Cuthbert:
Tegen Pasen raakte hij zeer verzwakt en hij had grote moeite met ademen, maar hij leed geen heftige pijn. Dit duurde tot Hemelvaart. Hij bleef steeds opgewekt en dankte God elk uur bij dag en bij nacht. Hij bleef ons dagelijks les geven en de rest van de tijd besteedde hij aan het zingen van de psalmen. ‘s Nachts sliep hij een beetje, maar het grootste deel van de tijd deed hij geen ooog dicht. Hij bleef echter vervuld van vreugde en dankte God, de armen uitgestrekt als een kruis. Ook reciteerde hij teksten van de heilige Paulos en de andere Schriften, en ook soms in onze eigen taal.
Ook zong hij de antifonen van het officie van hemelvaart. Toen hij kwam aan de woorden: “Laat ons niet als wezen achter” kon hij wel een uur lang niet ophouden met wenen. Daarna ging hij weer verder waar hij gebleven was. En ook wij waren beurtelings aan het lezen of aan het wenen, of we weenden terwijl we lazen.
Daarnaast was hij nog bezig met het vertalen van het Evangelie van Joannes in de volkstaal, terwijl hij ook correcties maakte bij het boek van de heilige Isidorus, zodat zijn leerlingen geen nodeloze moeite zouden hebben na zijn dood.
Dinsdag voor Hemelvaart werd zijn adem veel zwakker en zijn voeten zwollen op. Maar hij ging door met dicteren en zei dat ze vlug moesten schrijven want dat hij het niet lang meer zou kunnen uithouden.
Nadat de laatste zin geschreven was, zei hij: “Inderdaad, het is klaar, zoals je zei. Neem mijn oude hoofd in jullie armen zodat ik nog eens kan opzien naar het zo gelukkig-makende heiligdom, waar ik zoveel gebeden heb, en nog eens mag roepen tot mijn Vader”. En hij zong: “Eer aan de Vader en aan de Zoon en aan de Heilige Geest: en daarmee blies hij de laatste adem uit en vertrok naar het koninkrijk der hemelen. Niemand van ons had ooit zulk een vredevol sterfbed meegemaakt. Het was woensdag voor Hemelvaart, van het jaar 734. Beda was toen 62 jaar.
De verering van Beda begon direct na zijn sterven, onder de zwijgende goedkeuring van de Kerk, zoals het met alle heiligen uit die tijd gebeurde. Tegen het begin van de negende eeuw werd aan zijn naam toegevoegd: “De Eerbiedwaardige”, en dit werd een vast onderdeel van zijn naam: Beda Venerabilis.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren Eusebiotos, Alypios en de priester Helladios; Ranulphus in de streek van Atrecht; en de maagd Restituta te Sora, onder Aurelianus.
Eveneens op deze dag de heilige Therapont (Ferapont), abt van Monza, 16e eeuw; en Bruno, bisschop van Würzburg, Belijder.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.