Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
29 maart, 2021
De heilige Kyrillos‚ diaken ten tijde van keizer Constantios (de zoon van Constantijn de Grote) had in zijn godsdienstig enthousiasme vele afgodsbeelden vernield in Fenicië. Toen Juliaan de Afvallige aan de macht kwam, werd hij op wreedaardige wijze ter dood gebracht te Heliopolis in de Libanon‚ samen met een aantal andere christenen, in het jaar 364.
De heilige Johannes was met zijn moeder voor de vervolging gevlucht naar Kibistra in KIein-Armenië. Na haar dood trok hij naar de Egyptische woestijn, waar hij leefde in een diepe put. Zijn geestelijke vader, Parmutios‚ bracht hem brood totdat Johannes stierf. Na zijn dood, in de 4e eeuw, geschiedden bij zijn graf vele wonderen en zo heeft hij God verheerlijkt toen hij door God verheerlijkt werd.
De heilige Jona was priester in Jurjev (Dorpat), maar toen het leven hem onmogelijk werd gemaakt door de steeds weer invallende Teutoonse legers, trok hij in 1473 naar Pskov‚ waar hij een van de eerste monniken werd in het nieuwe Holenklooster. Daar is hij gestorven in 1480, evenals de daar reeds verblijvende Markos.
De heilige Diadochos, bisschop van Fotike, 5e eeuw, vooral bekend als geestelijk schrijver. Hij leefde van ongeveer 400 tot 486. Hij gold als een briljant geleerde en met zijn geestelijke geschriften staat hij in de lijn van Evagrios en Maximos de Belijder‚ een lijn die zich voortzet bij Simeon de Nieuwe Theoloog. Een aantal van zijn geschriften is dan ook opgenomen in de Filokalia. Hij wordt ook genoemd in verband met de 50 homilleën van Makarios. Zijn bekendste werk wordt gewoonlijk ‘De 100 hoofdstukken’ genoemd, en is in zeker opzicht de voortzetting van de ‘MonnikensregeI’ van Evagrios. Bij hem vinden we ook voor het eerst de theorie van het Jezusgebed, en daardoor heeft Diadochos grote invloed gehad op de ontwikkeling van het hesychasme.
De heilige Eustathios de belijder‚ bisschop van Chios in Bithynië, werd om de verering van de iconen in ballingschap gezonden. Daar is hij gestorven, eind 8e eeuw.
De heilige Gundlee, prins van Wales, stond aan het hoofd van het koninkrijk, samen met zijn zes broers. Een zoon van hem was de heilige Cadoc, stichter van het beroemde klooster van Llan-carvan. Zijn optreden bewees dat ook op de troon een oprechte christelijke levenswandel gevoerd kan worden, maar na verloop van tijd verliet hij toch de wereld en betrok hij een kleine cel bij een door hem gebouwde kerk. Daar leidde hij een uiterst gestreng leven, hij droeg een boetekleed, gebruikte slechts water met brood van de slechtste soort, dat hij verdiende door het verrichten van handwerk. Maar het grootste deel van de dag zowel als van de nacht besteedde hij aan het contemplatieve gebed.
Enkele dagen voor zijn dood liet hij zijn zoon bij zich komen om hem bij te staan in zijn laatste uur. Hij is gestorven rond 490, en na zijn dood werd hij door God verheerlijkt met vele wonderen.
De heilige Markos, bisschop van Arethusa (op de Libanonberg), behoorde tot de voor semi-arlaans uitgescholden partij (evenals trouwens de heilige Kyrillos van Alexandrië), namelijk de bisschoppen die van ganser harte de orthodoxe overtuiging waren toegedaan dat Christus geheel en al God is, evenals de Vader, maar die aarzelend stonden tegenover het woord ‘eenwezenlijk’, omdat dit met zoveel hartstocht geladen was, zowel door de voorstanders als door de tegenpartij. Zij hoopten door deze nieuw gevormde uitdrukking te vermijden ook te vermijden dat de goedwillende maar niet geheel verlichte gelovigen in de armen van de echte ketters gedreven zouden worden.
ln het nog grotendeels heidense Arethusa had Markos de woede van de bevolking opgewekt door, onder bescherming van de Griekse soldaten, een, schitterende afgodstempel af te breken. Toen Juliaan de Afvallige de troon had bestegen, vaardigde deze een wet uit dat de afgebroken tempel vergoed of herbouwd moest worden. Markos zag geen kans het geëiste geld op te brengen, en evenmin wilde hij een afgodstempel bouwen, en hij vreesde voor zijn leven te midden van een opgehitste vijandige bevolking. Hij besloot daarom de vlucht te nemen, maar toen hij zich realiseerde dat dan de volkswoede zich over de andere christenen zou ontladen, keerde hij terug en stelde hij zich ter beschikking van de rechtbank.
De fanatieke menigte viel toen op hem aan, mishandelde en vernederde hem op alle mogelijke manieren tot hij, naakt en met wonden overdekt aan de insecten blootgesteld, te sterven lag. Markos had alle mishandelingen met de grootste kalmte ondergaan en de heidense stadsbestuurder bracht Juliaan onder het oog dat het een schande zou zijn als zij zich lieten overwinnen door de standvastigheid van zulk een krachteloze oude man. Daarop werd hij vrijgelaten: Juliaan wilde de christenen geen martelaar verschaffen.
Er bestaat nog een brief van de heidense retor Libanios, die bij de behandeling van een dergelijk geval waarschuwend schreef: ‘Als hij in zijn boeien sterft, bedenk dan goed wat de gevolgen zullen zijn, en dat er niet nog meer komen zoals Markos. Want die hadden ze opgehangen, gegeseld, de baard uitgerukt, maar alles verdroeg hij standvastig. En nu wordt hij vereerd als een god, en overal waar hij komt, vecht iedereen om hem te kunnen aanraken. Laat dit een waarschuwing voor ons zijn.’
En toen in Arethusa zelf de rust terugkeerde, was de bevolking zozeer onder de indruk gekomen van Markos’ heldhaftig gedrag, dat de meesten zich tot Christus bekeerden.
De heilige Eustasius, abt van Luxeuil in Franche-Comté. Hij stamde uit een adellijke familie in Bourgogne en werd opgevoed door zijn oom, de bisschop van Langres. Hij voelde zich tot het monniksleven geroepen en trad in bij de abdij van Luxeuil, bestuurd door de heilige Columbanus. Hij had geen beter leermeester kunnen hebben voor zijn vooruitgang in het geestelijk leven, en reeds spoedig had hij zich op bijzondere wijze de geest van gebed, van deemoed en zelfverloochening eigen gemaakt.
Toen Columbanus zich de haat van het Bourgondische vorstenhuis op de hals had gehaald, en uit de abdij en het land verdreven was, werd Eustasius tot zijn opvolger gekozen. Hij werd op de handen gedragen om zijn tedere vriendelijkheid voor allen die te lijden hadden, en zijn medelijdende tranen troostten de treurigste harten.
Op bevel van de nieuwe koning ging hij naar Italië om Columbanus terug te halen. Zij ontmoetten elkaar daar vol vreugde, maar Columbanus wilde niet terugkeren nu hij het klooster in goede handen zag.
Eustasius was ook bezield door de missie-ijver van de Ierse Columbanus, en hij trok heel Frankrijk door om te prediken onder de nog vrijwel heidense bevolking in het uitgestrekte Frankische gebied dat behalve Bourgondië en de Provence ook nog Beieren en Thüringen omvatte.
Naast zijn welsprekendheid had God hem ook de gave van wonderen verleend: zwaar zieken werden gezond na zijn handoplegging en blinden verkregen het gezicht. Het is geen wonder dat dit alles diepe indruk maakte op de bevolking, die zich in grote scharen liet dopen. Toen hem echter tijdens zijn missie-tochten ter ore kwam dat de discipline in Luxeuil verslapt was, keerde hij aanstonds daarheen terug. Omdat de misbruiken nog niet diep ingeslepen waren, lukte het hem om in korte tijd het oorspronkelijke vurige leven te herstellen. Zijn eigen voorbeeld speelde hierin natuurlijk een grote rol en ook de grote liefde van zijn monniken voor hem: zij vereerden hem als een vader.
Luxeuil werd in die tijd als het ware de monastieke hoofdstad van het rijk: Veel abdijen waren in de woelige tijden aan laksheid ten prooi gevallen, en aanvaardden nu de hervormingen van Luxeuil. Hierover werden door sommigen vele moeilijkheden gemaakt wegens bepaalde Ierse gebruiken die Columbanus had ingevoerd, waarvan de voornaamste was, de kruinschering van de voorste helft van het hoofd in plaats van de Romeinse kroon, maar deze bezwaren werden overwonnen.
Eustasius stichtte nu nog andere kloosters en op den duur stonden 6000 monniken onder zijn gehoorzaamheid. Hij bezocht regelmatig zijn verschillende stichtingen om de band van eenheid te bewaren, en in een van deze kloosters, Vergaville in Lotharingen, is hij gestorven, rond 625.
De heilige Armogastes, Archinimos en Satur, die zware martelingen moesten ondergaan, hoewel niet tot de dood toe, nadat de Vandalenkoning Genserik van de orthodoxie naar het arianisme was overgegaan. Deze vervolging woedde, vooral in Noord-Afrika. De christenen mochten zelfs niet in hun eigen huis bidden.
Een van de eersten die gegrepen werden was Armogastes, die in dienst stond van de prins. Hij werd op allerlei wijzen gefolterd, maar tegen het oorspronkelijke plan in, niet onthoofd. Hij werd eerst naar de mijnen gezonden en toen teruggeroepen om hem nog meer in het publiek te onteren: hij werd tot veedrijver gemaakt.
Archinimos uit de stad Mascula werd in diezelfde tijd geroepen om Christus te belijden. Hij moest voor de koning zelf verschijnen en deze beloofde hem grote rijkdommen wanneer hij het geloof in de eeuwige Godheid van Christus zou afzweren. De koning leverde hem toen over in de handen der beulen, maar had hun tevens heimelijk bevolen niet tot het uiterste te gaan. zodat Archinimos in leven zou blijven.
Satur was de procurator van de bevelhebber Hunerik. Toen hij het arianisme niet wilde aanvaarden, dreigde Hunerik heel zijn bezit te confisceren, hem zijn slaven, kinderen en zelfs zijn vrouw te ontnemen en die in het openbaar aan een kameeldrijver uit te huwen. Satur bleef onwrikbaar maar zijn vrouw kwam hem smeken haar toch niet tot zulk een schande, en tot de zonde van bigamie te veroordelen. Satur hield haar toen voor dat de Heer gezegd heeft dat we niets boven Hem mogen stellen. En dat, als zij hem werkelijk liefhad, ze hem niet zou veroordelen tot de eeuwige dood. Hij werd dus tot de bedelstaf gebracht, en hij mocht zelfs de stad niet verlaten.
Om hun moedig getuigenis en om het lijden dat zij daarvoor hadden ondergaan in het jaar 463, werd aan deze belijders toch de eretitel ‘martelaar’ geschonken, al waren zij niet ter dood gebracht.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren: Pastor, Viktorinos en vele anderen, ter dood gebracht in Nikomedië.
Eveneens op deze dag de heilige Firminus, Aulus, Eumacius en Longinus, bisschoppen van Viviers, 7e eeuw; en Gerius (Jery), bisschop van Sens, 711.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.