Lezingen van de dag

Laden Evenementen

« Alle Evenementen

  • Dit evenement is voorbij.

Lezingen van de dag

28 april, 2021

Woensdag in de Grote en Goede week

LEZING in de METTEN

Jh-pericoop 41-b (Jh 12 : 17-50)

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Johannes,

In die tijd gaf de menigte die bij Jezus was geweest toen Hij Lazarus uit het graf riep en uit de dood opgewekte, hiervan getuigenis. Daarom ging de menigte Hem ook tegemoet, omdat ze gehoord hadden dat Hij dit teken had gedaan.
De Farizeeën zeiden dan tegen elkaar: ‘Ziet u in dat u niets bereikt? Zie, de hele wereld loopt achter Hem aan.’ Nu waren er enkele Grieken onder hen die opgingen naar het feest om te aanbidden. Zij gingen naar Filippus toe, die van Bethsaïda in Galilea was, en vroegen hem zeggend: ‘Heer, wij zouden Jezus willen zien.’ Filippus ging het tegen Andreas zeggen, en Andreas en Filippus gingen het weer aan Jezus zeggen. En Jezus antwoordde hun en zei: ‘Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. Amen, amen, Ik verzeker u: Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht. Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; en wie zijn leven haat in deze wereld, zal het behouden tot het eeuwige leven. Als iemand Mij wil dienen, laat hij Mij dan volgen, en waar Ik ben, zal ook Mijn dienaar zijn. En als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren. Nu is Mijn ziel ontsteld en wat zal Ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar hiervoor ben Ik in dit uur gekomen. Vader, verheerlijk Uw Naam!’ Toen kwam er een stem uit de hemel: ‘Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem opnieuw verheerlijken.’ De menigte die daar stond en dit hoorde, zei dat er een donderslag geweest was; anderen zeiden: ‘Een engel heeft tegen Hem gesproken.’ Jezus antwoordde en zei: ‘Niet om Mij heeft deze stem geklonken, maar om u. Nu is het oordeel over deze wereld; nu zal de heerser van deze wereld buitengeworpen worden. En Ik, wanneer Ik van de aarde opgeheven word, zal Ik allen naar Mij toe trekken.’ Dit zei Hij om aan te duiden welke dood Hij zou sterven. De menigte antwoordde Hem: ‘Wij hebben uit de Wet gehoord dat de Christus tot in eeuwigheid blijft; en hoe kunt U dan zeggen, dat de Mensenzoon opgeheven moet worden? Wie is die Mensenzoon?’ Jezus zei tegen hen: ‘Nog een korte tijd is het licht bij u. Ga uw weg zolang u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt; en wie in het donker loopt, weet niet waar hij heen gaat. Geloof in het licht, zolang u het licht hebt, om kinderen van het licht te worden.’

Dit sprak Jezus, en Hij ging weg en verborg Zich voor hen. Maar hoewel Hij zoveel tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, zodat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heer, wie heeft onze prediking geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?
Daarom konden zij niet geloven, want Jesaja heeft ook gezegd:
Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij met hun ogen niet zouden zien en met hun hart niet inzien, en zich bekeren en Ik hen zou genezen.
Dit heeft Jesaja gezegd, toen hij Zijn heerlijkheid zag en over Hem sprak. En toch geloofden ook velen van de oversten in Hem, maar vanwege de Farizeeën kwamen zij er niet openlijk voor uit, om niet uit de synagoge gebannen te worden. Want zij gaven meer om de eer van de mensen dan om de eer van God. En Jezus riep zeggend: ‘Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Míj maar in Hem Die Mij gezonden heeft. En wie Mij ziet, ziet Hem Die Mij gezonden heeft. Ik ben het licht dat naar de wereld is gekomen, opdat iedereen die in Mij gelooft niet in de duisternis blijft. En als iemand Mijn woorden hoort en niet gelooft, veroordeel Ik hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te veroordelen, maar om de wereld te redden.’

Wie Mij verwerpt en Mijn woorden niet aanvaardt, heeft al een rechter: het woord dat Ik gesproken heb, zal hem oordelen op de jongste dag. Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij gezonden heeft, Hijzelf heeft Mij opgedragen wat Ik zeggen en spreken moest. En Ik weet dat Zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan zeg, dat zeg Ik zoals de Vader het Mij verteld heeft.

LEZING IN HET ZESDE UUR

Ezechiël 2,3-3,3

Lezing uit de profetie van Ezechiël,

De Heer zei tegen mij: Mensenkind, Ik zend u naar de zonen van Israël, die Mij verbitterd hebben. Sommigen van hen hebben Mij verbitterd, zij en hun vaderen zijn tot op de dag van vandaag tegen Mij in opstand gekomen. En deze zonen zijn stug van aangezicht en verstokt van hart. Ik zend u naar hen toe. Gij moet tegen hen zeggen: Zo spreekt de Heer. En zij, of zij luisteren of dat niet doen – zij zijn immers een opstandig huis – zij zullen weten dat gij profeet zijt in hun midden. En gij, mensenkind, wees niet bevreesd voor hen, ga niet van voor hun aangezicht weg, want zij zullen woedend worden, en zij zullen u omringen, en gij zult wonen temidden van schorpioenen. Wees niet bevreesd voor hun woorden, en ga niet van voor hun aangezicht weg, want zij zijn een opstandig huis! Maar gij moet Mijn woorden tot hen spreken, of zij luisteren of dat niet doen, want zij zijn een opstandig huis! En gij, mensenkind, luister naar Wie tot u spreekt. Wees niet opstandig, zoals dit opstandige huis. Doe uw mond open en eet wat Ik u geef. Toen zag ik, en zie, er was een hand naar mij uitgestrekt en daarin was een boekrol. En Hij rolde deze voor mij open: deze was van voren en van achteren beschreven. Er waren gejammer, klaagliederen en weeklacht op geschreven. Daarna zei Hij tegen mij: Mensenkind, eet deze rol op, ga heen en spreek tot de zonen van Israël. Toen deed ik mijn mond open en Hij gaf mij die rol te eten. Hij zei tegen mij: Mensenkind, laat uw mond eten, en uw buik zal zich verzadigen met deze rol, die aan u gegeven is. Toen at ik die op en hij werd in mijn mond als honing zo zoet.

LEZINGEN IN DE VESPERS

Exodus 2,11-22 , 18,4

Lezing uit Exodus,

Na veel dagen, toen Mozes groot geworden was en naar buiten ging naar zijn broeders, de zonen van Israël, en hun dwangarbeid aanzag, gebeurde het dat hij een Egyptische man zag, die een Hebreeuwse man sloeg, één van zijn broeders, uit de zonen van Israël. Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand was, sloeg hij de Egyptenaar dood en verborg hem in het zand. Toen hij de volgende dag naar buiten ging, zag hij twee Hebreeuwse mannen die aan het vechten waren. Hij zei tegen de schuldige: Waarom sla je jouw naaste? Maar die zei: Wie heeft u tot leider en rechter over ons aangesteld? Wilt gij misschien ook mij doden, zoals gij gisteren die Egyptenaar gedood hebt? Toen werd Mozes bevreesd, en hij zei: Deze zaak is beslist bekend geworden. Toen nu de farao van deze zaak hoorde, wilde hij Mozes doden, maar Mozes vluchtte voor het aangezicht van de farao en ging wonen in het land Midian. En toen hij in het land Midian gekomen was, ging hij zitten bij de put. De priester van Midian nu had zeven dochters, die de schapen weidden van hun vader Jethro. Zij kwamen om water te putten en vulden de drinkbakken om de schapen van hun vader Jethro te laten drinken. Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, beschermde hen en putte water voor hen en gaf de schapen te drinken. Toen zij bij hun vader Rehuel kwamen, zei hij: Waarom zijn jullie vandaag zo snel teruggekomen? Zij zeiden: Een Egyptische man heeft ons gered uit de hand van de herders. Hij heeft ook water voor ons geput en onze schapen laten drinken. Hij zei tegen zijn dochters: En waar is hij? Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Roep hem om bij ons brood te komen eten. En Mozes bleef wonen bij de man, en hij gaf zijn dochter Zippora aan Mozes tot vrouw. En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon, en Mozes noemde zijn naam Gersom, want, zei hij, ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land. En wederom werd zij zwanger, en zij baarde haar tweede zoon, en hij noemde zijn naam Eliëzer, want, zei hij, de God van mijn vader is mijn Helper en heeft mij bevrijd uit de hand van de farao.

Job 2,1-10

Lezing uit de Job,

Het geschiedde op die dag, toen de engelen van God kwamen om hun opwachting te maken bij de Heer, dat ook de duivel in hun midden kwam om zijn opwachting te maken bij de Heer. Toen zei de Heer tegen de duivel: Waar kom je vandaan? En de duivel antwoordde de Heer en zei: Van een tocht over de aarde, en nadat ik de hele aarde onder de hemel doorkruist heb, ben ik hier gekomen. De Heer zei tegen de duivel: Heb je ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is onberispelijk, godvrezend en keert zich af van ieder kwaad. Hij volhardt nog steeds in zijn vroomheid, hoewel jij gezegd hebt, dat zijn bezittingen zonder reden vernietigd moesten worden. Toen antwoordde de duivel de Heer en zei: Huid voor huid! Alles wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Steek Uw hand maar eens uit en tref zijn beenderen en zijn vlees. Of hij U dan nog openlijk zal zegenen?! En de Heer zei tegen de duivel: Zie, Ik geef hem aan je over, maar spaar zijn leven. Toen ging de duivel weg van het aangezicht des Heren en hij trof Job met vreselijke zweren, van zijn voeten tot aan zijn hoofd. En Job nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij neerzat op de mesthoop buiten de stad. Toen er een lange tijd voorbijgegaan was, zei zijn vrouw tegen hem: Hoe lang houd je nog vol, zeggend: zie, ik heb nog een korte tijd geduld, en verwacht de hoop op verlossing. Zie toch, je gedachtenis is vergaan van de aarde: de zonen en dochters, de weeën en pijn van mijn schoot, waarvoor ik voor niets gezwoegd heb en me zozeer heb ingespannen. Je zit zelfs ‘s nachts in de open lucht op de vuilnishoop vol ongedierte, en ik ben een bedelende zwerfster die van de ene plaats naar de andere ga, en van het ene huis naar het andere, en ik wacht op de zonsondergang om uit te kunnen rusten van mijn moeite en leed, dat ik nu onderga. Maar spreek een woord tegen God en sterf. Maar hij keek haar aan en zei: Waarom spreek je als een dwaze vrouw? Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet verdragen? In dit alles wat hem overkwam, zondigde Job met zijn lippen niet tegen God.

Evangelie-Lezing in de Liturgie van de Voorafgewijde Gaven

Mt-pericoop 108-b (Mt 26, 6-16)

Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Mattheüs,

Toen Jezus in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam er een vrouw naar Hem toe met een albasten kruikje vol kostbare mirre en goot die uit over Zijn hoofd, terwijl Hij aan tafel aanlag. En toen Zijn leerlingen dat zagen, werden zij verontwaardigd en zeiden: ‘Wat een verspilling! Deze zalf had immers duur verkocht kunnen worden en de opbrengst aan de armen gegeven. Jezus hoorde dit en zei tegen hen: ‘waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft toch een goede daad aan Mij verricht? De armen hebben jullie immers altijd bij je, maar Mij heb je niet altijd. Want toen zij deze olie over Mijn lichaam uitgoot, deed zij dat als een voorbereiding op Mijn begrafenis. Amen, Ik verzeker jullie: Overal ter wereld waar dit evangelie verkondigd zal worden, zal tot haar gedachtenis verteld worden wat zij gedaan heeft.’ Toen ging één van de twaalf, met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters en zei: ‘Wat wilt u mij geven als ik Hem aan u uitlever?’ En zij beloofden hem dertig zilverlingen. En vanaf dat ogenblik zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.

Gegevens

Datum:
28 april, 2021
Evenement Categorie:

Geef een reactie