Heiligen van de dag
- Dit evenement is voorbij.
Heiligen van de dag
8 augustus, 2021
De heilige Emilianos de Belijder, bisschop van Kyzikos, werd om de ikonenverering vervolgd, op allerlei manieren beledigd en lastiggevallen en tenslotte in ballingschap gezonden, waar hij gestorven is in het jaar 815.
De heilige Myron, bisschop van Kreta. De heilige Myron was een boer op Kreta. De opbrengst van zijn akker deelde hij met de armen die bij hem kwamen, zonder dat hij enige tegenprestatie vroeg. Tot het uiterste was hij vergevingsgezind voor de fouten van anderen.
Eens kwam hij thuis en zag op de deel een paar dieven bezig de zakken met zijn tarwe op een wagen te laden. Hij voegde zich bij hen en hielp de zware zakken op te tillen. Toen zij klaar waren, ging hij gewoon het huis binnen, en zo kwamen de dieven er achter dat hij de eigenaar was. Dit toppunt van naastenliefde maakte een diepe indruk op hen: zij bekeerden zich en zochten eerlijk werk.
Myron zelf werd, als werkelijk goed mens, priester gewijd en later tot bisschop van de naburige stad Knossos gekozen. Dit herderswerk volbracht hij tot zijn 100e jaar. Toen is hij gestorven op deze dag, rond het jaar 350.
De heilige Anastasios de Bulgaar uit Stroumitsa werd in Thessalonika aangehouden voor een of andere zaak. Men wilde hem dwingen de islam aan te nemen en toen hij weigerde werd hij zo zwaar gefolterd dat hij stierf op weg naar de galg waaraan hij opgehangen zou worden.
De heilige Gregorios de ikonenschilder, van het Holenklooster in Kiev. Hij werkte samen met de beroemde monnik Alypios ( 17 augustus ).
De heilige Sabbatios van Solovjetsk is geboren in de loop van de 14e eeuw. Tijdens het episcopaat van metropoliet Fotios van Moskou, rond 1410, was hij monnik in het klooster van de heilige Kyrillos aan het Witte Meer. Hij was een voorbeeldige monnik, bij allen geliefd en steeds meer gerespecteerd. Sabbatios verlangde er heel sterk naar om volkomen onbekend, alleen voor God te leven en zich in te spannen zonder dat dit door anderen als opvallend werd beschouwd.
Hij hoorde spreken over een afgelegen klooster in het Ladogameer, toegewijd aan de verheerlijking, waar de monniken uitsluitend leefden van het werk van hun eigen handen. Hij vroeg en kreeg zegen daarheen te vertrekken, en zo kwam hij in Walaäm, waar hij met blijdschap werd ontvangen.
Ook daar bleef hij vele jaren, en nam het zwaarste en moeilijkste werk op zich. Daarnaast was hij bij de eersten die in de kerk kwamen voor de vroege morgendiensten, hij onderhield de volle strengheid van de vasten en bleef ook ‘s nachts vaak bidden. Ook in Walaäm kreeg hij langzamerhand naam als een ware askeet, een levende heilige. Hem werd dan ook de zorg voor de jonge monniken toevertrouwd. De geschiedenis herhaalde zich dus en opnieuw begon Sabbatios te vragen een meer afgelegen plaats te mogen zoeken.
Hij had horen spreken over een onbewoond eiland in de Witte Zee, min of meer poolgebied, op twee dagreizen afstand van de kust. Hij begon daarom verzoeken in te dienen daarheen te mogen vertrekken. De hegoumen en de monniken smeekten hem toch bij hen te blijven en hij liet zich overhalen, doch niet voor lang. Het verlangen naar eenzaamheid liet hem geen rust en Sabbatios vertrok stil op een nacht om te ontsnappen aan de druk die er op hem werd uitgeoefend.
Hij trok naar het Noorden en kwam bij de Witte Zee. Bij de vissers die daar woonden informeerde hij naar Solovjetsk, en hij hoorde nadere berichten over het eiland: dat het twee dagen zeilen ver weg lag, over een gevaarlijke, stormachtige zee. Daarom was het onbewoond gebleven, hoewel het een flinke uitgestrektheid bezat, en voorzien was van zoetwaterbronnen, meren met vis, beboste bergen voor timmerhout, en dalen met struiken en eetbare bessen. De vissers kwamen er zelden, wanneer het eens een tijdje mooi weer was, en trokken zo vlug mogelijk weer weg, uit angst niet meer thuis te komen.
Dit alles klonk Sabbatios natuurlijk als muziek in de oren, en hij stak zijn enthousiasme om daar te gaan wonen niet onder stoelen of banken. De mensen probeerden hem wat te kalmeren: Wat moet u daar doen, wat moet u eten en waarmee u kleden? U bent immers al oud, u zult nooit de kracht hebben om dat vol te houden. Ga eens praten met de heilige kluizenaar die verderop woont, aan de monding van de Wygrivier.
Dat deed hij inderdaad en hij vond de heilige Herman, die daar woonde bij een klein kerkje. Daar leefden ze enige tijd samen, maar intussen wist Sabbatios zijn enthousiasme op de ander over te brengen, zodat zij samen een boot, kleding en gereedschappen organiseerden en zich aan de overtocht waagden.
In 1429 landden zij daar na een tocht van drie dagen. Zij plantten er een kruis en gingen op ontdekking uit. Zij vonden een rotsachtig plateau aan zee en besloten zich daar te vestigen. De dagen vervlogen met hard werk om in hun levensonderhoud te voorzien en een verblijf te bouwen om tegen de poolwinter geborgen te zijn. De avonden en nachten waren voor de lofzang en het persoonlijk gebed.
Na verschillende jaren daar geleefd te hebben, zag Herman zich genoodzaakt terug te keren naar het vasteland, waar hij zich nu vestigde aan de Onega-rivier. Sabbatios bleef dus volkomen alleen, met God en Diens engelen als getuigen van zijn zware inspanningen. Intussen had hij een hoge leeftijd bereikt en hij voelde dat de dood nabij kwam. Nu verlangde hij ernaar de heilige Mysteriën te ontvangen, daar hij sinds zijn dagen in Walaäm niet meer had gecommuniceerd. Hij stapte dus in een kleine boot die daar nog lag, en onder Gods bescherming kwam hij ongedeerd aan land bij de Wygrivier, waar hij zijn tocht begonnen was. Nu woonde daar een andere priester, Nathanaël. Deze ontving hem in zijn woning, hoorde zijn biecht en gaf hem de heilige Communie. De volgende morgen vond hij de Oudvader, zittend op een stoel, met zijn mantia en kloboek, en een wierookvat naast zich. ln volkomen stilte en alleen, zoals hij alleen geleefd had, was hij heengegaan naar de Heer, aan Wie hij zozeer al zijn krachten had gewijd. Het was het jaar 1435.
Op de ikonen zien we de heilige Sabbatios meestal afgebeeld samen met de heilige Zosimas ( 17 april ). Deze was van hetzelfde verlangen bezield en ook hij trok naar het Noorden. Hij vond de heilige Herman en stak met hem over naar Solovjetsk. Er kwamen anderen bij hen en met hen begon het eigenlijke kloosterleven op het eiland. Het feest van vandaag is dat van het overbrengen van de relieken van de heilige Sabbatios en Zosimas.
De heilige Marinus werd als zeer oude grijsaard voor Lysias gebracht, de gouverneur van Cilicië. Deze zocht door wrede folteringen zijn wil te breken. Toen hij daar niet in slaagde, werd hij, toen hij reeds stervende was, buiten de stad gesleept en onthoofd, in 304.
De heilige Gregorios de Sinaïet, afkomstig uit Klein-Azië, in de buurt van Smyrna. Hij genoot een uitstekende opvoeding, studeerde filosofie maar vooral ook de Heilige Schrift. In die tijd werd Klein-Azië onder de voet gelopen door de Turken, de christenen van het dorp werden gevangen genomen en overgebracht naar Laodicea. Daar werden zij door de christen-inwoners vrijgekocht. Gregorios ging toen naar Cyprus waar hij veel vrienden won door zijn manier van optreden en zijn aantrekkelijke persoonlijkheid. Hij kwam daar ook in aanraking met een heilig levende kluizenaar. Hij sloot zich bij hem aan en deze kleedde hem in als monnik. Zo begon Gregorios zijn ascetisch leven. Om zich verder te bekwamen op de monastieke weg ging hij naar het beroemde klooster van de Heilige Katherina op de berg Sinaï dat zijn stempel had ontvangen van de heilige Joannes Klimakos. Daar ontving hij het grote schima, het kleed dat bij de grote monniksgelofte behoort. Hij vastte tot de grenzen van het mogelijke, bracht hele nachten door in gebed, en besteedde ook buiten de kerkdiensten al zijn tijd aan het bidden. Het was alsof een engel de menselijke gestalte had aangenomen, en zijn broeders spraken ook over hem als de ‘lichaamloze’. Daarbij stond hij altijd ogenblikkelijk klaar om elke taak die hem werd opgelegd, met de grootste ijver te volbrengen zonder iets van zijn gebedsregel te verminderen. Bij de eerste klop van het simandron haastte hij zich naar de kerk. Hij was een der eersten om dan naar binnen te gaan, en de laatste om weer te vertrekken, vertelt zijn leerling Gerasimos. Na de avondzegen van de abt ging hij naar zijn cel, sloot de deuren maakte zijn poklonen, bad de psalmen met opgeheven handen, studeerde in de heilige Boeken, schreef zelf geestelijke werken en hield heel zijn geest op God gericht totdat het signaal ging voor de Metten, de ochtenddienst. Zijn voedsel bestond uitsluitend uit wat brood en water, ook toen hij 3 jaar lang als kok moest dienen. Elke opdracht nam hij aan alsof het hem door een engel werd bevolen, niet door mensen. De plaats waar hij zijn dienst volbracht was voor hem even heilig als het Altaar zelf.
Door zijn helder verstand, zijn nauwkeurig en dienstwillig geheugen en zijn diepe toewijding aan de studie, ging hij alle broeders in kennis te boven. Hij had ook de gewoonte bijna dagelijks naar de top van de Sinaï te klimmen, om te bidden op de plaats van de grote Godsverschijning aan Mozes, de heilige Wetgever.
Dit alles wekte echter de jaloezie op van sommige monniken, en er begon rumoer rond hem te ontstaan. Zodra Gregorios zich daarvan bewust werd, verliet hij in stilte het geliefde klooster, samen met Gerasimos. Zij kwamen naar Jeruzalem om het heilig Graf te vereren en de andere plaatsen te bezoeken die door de lichamelijke aanwezigheid van God het Woord waren geheiligd. Daarna vertrokken zij naar Kreta, waar ze enkele grotten vonden die geschikt waren om er hun ascetisch leven in voort te zetten.
Daar werden zij bezocht door de monnik Arsenios uit die streek, een begaafd mysticus. Na het gemeenschappelijk gebed en lezen uit de Heilige Schrift, begon deze te spreken over de waakzaamheid van de geest, over de geestelijke nuchterheid, over de innerlijke aandacht, over het gebed van het hart, over het reinigen van de geest door het onderhouden van de grote geboden, over de mogelijkheid het innerlijk licht te zien, en veel van dergelijke zaken. Daarna vroeg hij aan Gregorios wat deze zelf deed. Hij verhaalde hem toen vrijwel zijn gehele levensgeschiedenis.
Daarop zei Arsenios: “Dit alles, mijn kind, behoort tot het doen (praxis), niet tot het schouwen (theoria)”. Gregorios viel hem te voet en smeekte Arsenios hem te onderrichten op deze weg. En met het hem door God geschonken talent leidde de oudvader Gregorios binnen in het innerlijk leven van het schouwen van God. En omdat Gregorios zich eraan gewend had zich met alle kracht van zijn sterke persoonlijkheid aan een taakte wijden, maakte hij grote vorderingen op deze weg. Zo toegerust, vertrok hij naar de Athos, de Heilige Berg.
Daar ging hij rond door alle kloosters en kluizenarijen, tot in de meest afgelegen en ontoegankelijke plaatsen, om het gebed van de monniken voor hem te vragen en hun zegen te ontvangen. Tevens sprak hij met hen over het geestelijk leven en hij bemerkte dat bijna allen de weg van de praxis volgden. Toen hij bij de skite Magula kwam, bij het klooster Filotheou, vond hij daar drie monniken: Jesaja, Korneli en Makarios, die ook de weg van de theoria bewandelden. Daar bouwde hij een cel voor zichzelf, en later nog andere cellen voor de leerlingen die tot hem kwamen.
Steeds meer was hij in staat in de geest volledig verzonken te zijn in God, en zich in geestelijk gebed voortdurend met Hem te onderhouden. Altijd was het Jezus-gebed op zijn lippen, dat hij bad met oneindige tederheid en een diep rouwmoedig hart waarbij hem vaak de tranen over de wangen stroomden. En wanneer zijn hart in liefdesgloed ontvlamd was, zag hij zich omstraald door het goddelijk Licht, dat hem vervulde met oneindige vreugde. Wanneer hij dan uit zijn cel kwam, was zijn gelaat nog overstraald met de glans van die innerlijke vreugde, en zo sprak hij met zijn leerlingen.
Het is begrijpelijk dat er steeds meer mensen kwamen om zich te koesteren in de warmte van deze geestelijke zon. Het werden er zoveel dat de door Gregorios zozeer verlangde rust verloren dreigde te gaan. Hij trok toen weg van Filotheou en vestigde zich op steeds verder afgelegen en ontoegankelijker plaatsen op de Athos, maar telkens werd hij weer ontdekt en door volgelingen overstroomd. Daarbij kwam nog de dreiging dat de moslims die toen Griekenland teisterden, ook de Athos zouden overstromen.
Gregorios verliet toen de Athos en trok rond door het Nabije Oosten, op zoek naar een rustige plaats. Hij was in Thessalonika, Mitylene, Konstantinopel, Skythopolis. Maar toen de gevechten wat bedaarden, en het bleek dat de Athos vrij bleef van indringers, keerde Gregorios met zijn leerlingen, daarheen terug. Tijdens deze tochten was hij doorgegaan met schrijven, en had hij de 150 kapittels over de geestelijke nuchterheid voltooid, die in de Filokalia zijn opgenomen.
Hij bouwde nu enkele cellen op het gebied van de Grote Laura, het oudste klooster van de Athos, gesticht door de heilige Athanasios. Toen begonnen de islamitische zeerovers toch dit gebied binnen te dringen, zodat zij gedwongen waren hun toevlucht te zoeken binnen de muren van de Laura.
Gregorios was echter niet geschikt voor het gemeenschapsleven, en met een van zijn leerlingen verliet hij weer de Heilige Berg. Hij vond uiteindelijk een toevluchtsoord op de “Afzonderingsberg” bij Adrianoupolis, op de grens tussen Griekenland en Bulgarije. De plaats was geschikt, maar onrustig door rovers, van hun land verdreven boeren die daar een anarchistische samenleving hadden, gegrond op het recht van de brutaalste en sterkste.
Er viel bij Gregorios natuurlijk niet veel te halen, maar omdat de “kleften” dat niet konden geloven, bleven ze hem lastig vallen. Toen hij hoorde dat koning Alexander van Bulgarije de monniken goed gezind was, wendde hij zich tot hem om bescherming. Deze werd hem verleend op waarlijk koninklijke wijze. Er kwam een versterkt klooster, met eraan toegevoegde bezittingen voor het levensonderhoud. Zo kwam het leven van Gregorios in zijn laatste jaren in rustiger vaarwater terecht, en hij is in vrede gestorven in 1310, na een korte en schijnbaar lichte ziekte.
Vanuit dit klooster, dat niet lang daarna toch door de Turken werd verwoest, verspreidde de hesychastische beweging zich over de Slavische wereld.
De heilige Hormisdas stamde uit een oud adellijk Perzisch geslacht. Zijn vader was satraap van de koning van Perzië. Voor de koning gebracht, weigerde hij Christus te verloochenen, en zei: “Sire, als ik u, mijn aardse koning, zou verloochenen, dan zou dat toch een misdaad zijn die de dood verdiende. Hoeveel te meer moet dat gelden tegenover de Koning der Koningen, de Schepper van het heelal?” Toen verklaarde de koning hem vervallen van al zijn bezit, tot zelfs de kleren die hij aan zijn lichaam had, en degradeerde hem tot kameeldrijver in het leger.
Eens zag de koning vanuit zijn venster Hormisdas naakt in de brandende zon, met stof overdekt, bezig een onwillige kameel tot opstaan te bewegen. Hij kreeg medelijden met hem, liet hem halen, en gaf hem een linnen hemd. En hij sprak hem minzaam toe toch niet zo halsstarrig te zijn. “Houd je toch niet langer op met die timmermanszoon”. Toen trok Hormisdas het hemd weer uit: “Houd uw gift maar, Sire”. Hij werd toen verbannen uit het koninkrijk en is gestorven in 422.
De toestand was toen nog betrekkelijk vreedzaam, maar daaraan kwam een einde toen bisschop Abdas ( 31 maart ) de heidense tempel in brand stak. Toen beval de koning dat alle kerken der christenen verwoest moesten worden; en er brak een ontzettende vervolging uit, die tientallen jaren duurde en steeds wredere vormen aannam.
De heilige diaken Cyriacus met Largus en Smaragdus, martelaren in Rome, in het jaar 303. Met hen leden Albanus, Crescentianus, Faustinus, Felix, Secundus, Sergius, Sylvanus en Victorianus en nog vier vrouwen: Cyriacida, Donata, Juliana en Memmia, naast nog vier anderen. Zij waren terechtgesteld aan de Via Salaria en daar begraven, maar hun lichamen werden later overgebracht naar de Via Ostia. Deze overbrenging vond plaats op 8 augustus, en daarom worden zij vandaag herdacht.
Ook nog op deze dag de heilige martelaren: Eleutherios en Leonidas, levend verbrand, samen met een aantal zuigelingen; Styriakos, omgebracht met het zwaard; en Triandafyllos uit Zagor in Thessalië, die weigerde de Islam aan te nemen en in 1680 werd onthoofd.
Eveneens op deze dag de heiIige Severus, priester en Evangelie-prediker in de 5e eeuw, afkomstig uit lndië, gestorven te Vienne; Liebaldus, abt van Saint- Benoit-sur-Loire, 7e eeuw; Mommolus, abt, in vrede gestorven in 678; en Sigrada, een weduwe te Soissons, 7e eeuw.
Door de gebeden van deze en al Uw heiligen, Heer Jezus Christus onze God, ontferm U over ons en red ons. Amen.
teksten samengesteld door archimandriet Adriaan – eeuwige gedachtenis !
illustraties door matj. Johanna – eeuwige gedachtenis !
overgenomen met toestemming van het klooster St. Jan de Voorloper in Den Haag.